Karneval sagt man im Rheinland, in Köln, Bonn, Aachen und Düsseldorf.
Fastnacht sagt man in Hessen, Rheinland-Pfalz, dem Saarland, in Franken, in der Oberlausitz, in Baden, Württemberg, Bayerisch-Schwaben, im westlichen Oberbayern, der Oberpfalz sowie in Luxemburg, der Schweiz, Liechtenstein, den westlichen Ländern Österreichs bis zum Arlberg und Südtirol. Fasching sagt man in Bayern, Österreich und Sachsen.
Slide 5 - Tekstslide
Schreiben
Was? opdracht 20 en 21 Seite 58 en 59
Wie? luister naar de uitleg van de docent
Wielange? Bis zum Ende der Stunde
Slide 6 - Tekstslide
Übung 24 Seite 61 Wörter
Woordjes bij de plaatjes zoeken,
in het kader zie je de woorden staan uit Wörterliste D & F .
Schrijf onder de plaatjes het juiste woord, gebruik alleen de woorden uit het kader.
Slide 7 - Tekstslide
Übung 25 Seite 62
Lesen
Lees even mee met de vraag op bladzijde 63 bovenaan.
Je moet uit de tekst halen wat de woorden betekenen.
Lees de tekst per alina. Daarna kijk je welke woorden je kunt vertalen.
Klaar? verder met
opdracht 26 Seite 63
Slide 8 - Tekstslide
Sehen
kijk naar de film op de volgende slide van neuneinhalb.
Beantwoord daarbij de vragen op het blad wat je van de docent krijgt
