Directe en indirecte rede

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Directe en indirecte rede
Leerdoel:
- Je weet wat het verschil is tussen directe en
   indirecte rede
- Je kunt de directe rede herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Theorie

Directe rede: je schrijft letterlijk op wat iemand zegt (citaat).
Je gebruikt aanhalingstekens.


Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op, maar beschrijft wat er gezegd is.  

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer wordt het gebruikt?
Als schrijvers willen dat hun verhaal en je personages meer 'leven', dan maken ze vaak gebruik van de directe rede. 

Directe rede: Joey zei: 'Ik ben zo blij!'

Indirecte rede: Joey zei dat hij blij was. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de directe rede?
A
Als je letterlijk opschrijft wat iemand zegt.
B
Als je beschrijft wat iemand gezegd heeft.

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
Julia vroeg wat het huiswerk was.
B
Julia vroeg: 'Wat is het huiswerk?'

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
Julius zei dat hij van zijn fiets gevallen is.
B
Julius zei: dat hij van zijn fiets gevallen is.
C
Julius zei: 'Ik ben van mijn fiets gevallen'.
D
Julius zei ik ben van mijn fiets gevallen

Slide 7 - Quizvraag

1. De docent zegt tegen de leerlingen: 'Pak allemaal je schrift'.

2. De docent zegt tegen de leerlingen dat ze allemaal hun schrift moeten pakken.
Wat er letterlijk is gezegd- directe rede
Wat niet letterlijk is gezegd- indirecte rede

Slide 8 - Sleepvraag

Indirecte rede
Directe rede
Julia zegt: 'Het is heel erg koud vandaag!'
Kyrian zei dat hij het warm had.
Volgens Bauke heeft het gevroren
Mauro zegt: 'Ik ga straks voetballen!'

Slide 9 - Sleepvraag

directe rede
indirecte rede
In de zin staat precies wat iemand heeft gezegd.
In de zin staan aanhalingstekens
In de zin staat een dubbele punt.
In de zin zie je (vaak) het woordje dat.
In de zin staat een citaat.
In de zin zie je vaak: hij zegt..... hij vertelt ...... hij vraagt...

Slide 10 - Sleepvraag

Directe rede of indirecte rede?
Joey zei dat hij blij was.
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
Guus vroeg of hij me kon helpen.
B
Guus vroeg: "Kan ik je helpen?"

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
Mauro zegt: dat hij het koud heeft.
B
Tim roept: "Het is niet mijn schuld!"
C
Julius vertelt: dat hij van Lady Gaga houdt.
D
Kyrian vertelde: dat hij een blessure heeft.

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
De docent zegt: "Pak je boeken erbij."
B
De docent zegt: "dat we onze boeken erbij moeten pakken."
C
"De docent zegt": Pak je boeken erbij.
D
"De docent zegt: Pak je boeken erbij."

Slide 14 - Quizvraag

'Mag ik binnenkomen? vroeg Nouria' Is een directe rede.
A
waar
B
niet waar
C
waar
D
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Ik weet hoe ik de directe rede kan herkennen en wat het verschil is tussen de directe en indirecte rede.
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll


De buurman riep of ik goed geslapen had.

Slide 17 - Tekstslide

Directe rede
Wat is goed?
A
De buurman riep: Heb je goed geslapen?
B
De buurman riep: 'Heb je goed geslapen?'

Slide 18 - Quizvraag

De docent vroeg of hij geleerd had.
.

Slide 19 - Tekstslide

Nu in de directe rede.

Wat is goed
A
De docent vroeg Heb jij geleerd?
B
De docent vroeg: 'Heb jij geleerd?'
C
De docent vroeg: Heb jij geleerd?
D
De docent vroeg: 'Heb jij geleerd'

Slide 20 - Quizvraag


De absentencontroleur zei dat we te laat waren.

Slide 21 - Tekstslide

Nu in de directe rede.

Wat is goed?
A
De absentencontroleur zei: 'Jullie zijn te laat'.
B
De absentencontroleur zei 'Jullie zijn te laat'.
C
De absentencontroleur zei: 'We zijn te laat'.
D
De absentencontroleur zei: 'Jullie zijn te laat.

Slide 22 - Quizvraag

Sarah schreeuwde dat ze gewonnen had.

Slide 23 - Tekstslide

Nu in de directe rede
Wat is goed
A
Sara schreeuwde: 'Ik heb gewonnen'.
B
Sara schreeuwde: 'Ik heb gewonnen!'
C
Sara schreeuwde: 'Ze heeft gewonnen!'
D
Sara schreeuwde: 'Ik heb gewonnen'

Slide 24 - Quizvraag

Ik weet hoe ik de directe rede moet schrijven
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

zet de zinnen in de directe rede
Tom zegt dat hij zijn huiswerk al heeft gemaakt.

Sarah vertelt dat ze morgen op vakantie gaat.

De leraar zegt dat de toets moeilijk wordt.

Mijn moeder zegt dat we vanavond pizza eten.

Jasper vertelt dat hij ziek is.

Emma zegt dat ze haar boek vergeten is.

De directeur zegt dat de school om drie uur uit is.

Sam zegt dat hij niet mee kan naar de film.

Anna vertelt dat ze een puppy krijgt.

De jongen zegt dat hij bang is voor spinnen.

Slide 26 - Tekstslide