april 2324 Frans havo examentraining

 5 havo examentraining Frans
Bonjour!

Examen op
woensdag 22 mei 2024, 13.30 uur - 16.00 uur
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

 5 havo examentraining Frans
Bonjour!

Examen op
woensdag 22 mei 2024, 13.30 uur - 16.00 uur

Slide 1 - Tekstslide

Programma
tips en tricks voor examen
Hoe pak je het examen Frans aan?
signaalwoorden
valkuilen in antwoorden
woordenboekgebruik
(oefenen)

Slide 2 - Tekstslide

Tip voor tijdens het examen

Slide 3 - Tekstslide

Tip voor tijdens het examen
Zorg dat je alles bij je hebt:

woordenboek
pennen
markeerstiften
water

Slide 4 - Tekstslide

Tip voor tijdens het examen

Blader het examen eerst even door!
Begin met een tekst naar keuze!

Slide 5 - Tekstslide

Tip voor tijdens het examen
Neem op tijd even pauze.

Het examen duurt 2 1/2 uur. Een korte pauze zorgt dat je daarna frisser kunt doorgaan.

Slide 6 - Tekstslide

Tip voor tijdens het examen
Zorg voor time-management!

Bereken hoeveel tijd je per vraag hebt en hou de tijd in de gaten.

2023-I: 45 vragen, dus ruim 3 minuten per vraag

Slide 7 - Tekstslide

Tip voor tijdens het examen
Vul bij meerkeuzevragen ALTIJD wat in.

Weet je het antwoord niet en kom je in tijdnood:
gokken dan maar!

Slide 8 - Tekstslide

Hoe pak je het examen aan?

Slide 9 - Tekstslide

Algemene werkwijze (p22-.23)
  1. Lees/vertaal de titel, bekijk plaatjes -> waar gaat de tekst over? En bedenk wat weet ik hier al van (voorkennis)
  2. Wat is het voor soort tekst?
  3. Lees de vraag (+ antwoordmogelijkheden lezen/vertalen)
  4. Lees de bijbehorende tekst (maar sla niets over!)
  5. Markeer de zin / deel van de zin waar het antwoord staat
  6. Formuleer je eigen antwoord.
  7. Kijk welk antwoord daar het meest op lijkt.



Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Waar moet je op letten?
  1. vraagsoorten: open/gesloten vragen enz.
  2. valkuilen
  3. leesstrategieën
  4. signaalwoorden  (onderstreep ze in elke tekst!)

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen signaalwoorden 
Neem tekst 11 2023 tijdvak 2  voor je.

Onderstreep de signaalwoorden, vertaal ze en geef het verband aan waarnaar ze verwijzen (bijv. mais , maar, tegenstelling)
Zie ook Ex bundel p. 106-109
15 minuten
NB: markeer altijd de signaalwoorden in een tekst



Slide 13 - Tekstslide

Vragen bij tekst 11
vraag 35 , 36, 39 : meerkeuze
vraag 37 : juist/onjuist (p.24 syll)
vraag 38: gatentekst (p.27 syll)

Aan de slag en markeer

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

1. Juist / onjuist-vragen
Bij juist / onjuist-vragen moet je van meerdere - meestal drie - beweringen nagaan of ze overeenkomen met een deel van de tekst / een alinea.

1. Lees de beweringen en markeer kernwoorden.
2. Zoek het tekstgedeelte op. 
3. Vergelijk het met de beweringen. De beweringen staan meestal in volgorde van de tekst. LET OP DE GEMARKEERDE KERNWOORDEN EN/OF SYNONIEMEN VAN DEZE WOORDEN
4. De bewering is alleen juist als hij volledig klopt. 
5. Kun je niets vinden over één van de beweringen? Dan is deze bewering onjuist.

Slide 16 - Tekstslide

3. Gatenvraag 
Er zijn 2 typen gatenvragen: structuurwoorden en overige woorden. Voor je aanpak maakt het niet uit wat voor een vraag het is. Voor je slagingskansen op de structuurwoorden, moet je deze kennen. Leer ze uit je hoofd!

1. Lees de alinea snel globaal. Zorg ervoor dat de grote lijn van de alinea duidelijk is.
2. Lees de zin waarin de open plek voorkomt nauwkeurig door. Lees ook het tekstgedeelte vóór en ná de open plek.
3. Bepaal welk verband er is tussen het deel vóór en ná de open plek.
4. Verzin zelf een woord dat je passend lijkt op deze open plek.
5. Vertaal de antwoordopties in het Nederlands en kies het woord dat het meeste lijkt op het woord dat je zelf had bedacht.
6. Controleer je antwoord door het gekozen woord in de zin in te vullen en te kijken of deze past. Bij twijfel loop je de overige antwoorden ook na. Vul ze allemaal een keer in in de zin. 

Slide 17 - Tekstslide

valkuilen (na wegstrepen onzin antwoorden)
zie ook bundel p.11
  1. te veel uit de tekst
  2. te weinig uit de tekst
  3. bijzaak
  4. past niet bij de vraag
  5. tegenovergestelde
  6. open deur
  7. te veel erbij gehaald   
  8. en nog andere valkuilen dan deze 7

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht valkuilen p.30 syll
tekst 8 p.12 van 2023 tijdvak 2


Valkuil is ook: onzinantwoord
Meer valkuilen dan 1 t/m 7

45 minuten

Slide 19 - Tekstslide

woordenboekgebruik

Slide 20 - Tekstslide

Woordenboekgebruik - Stap 1
Gebruik je woordenboek niet! Leid de betekenis af.
- woordsoort
- samengesteld woord
- voor- of achtervoegsels (zie blz.`110-111 Ex bundel)
- hetzelfde woord in het Engels/Nederlands
- gebruik de context

Slide 21 - Tekstslide

Woordenboekgebruik - Stap 2a
Bij twijfel, kijk dan in het woordenboek.
Bepaal eerst de woordenboekvorm:
- zelfstandig naamwoord: kijk bij mannelijk enkelvoud (chatte- chat)
- werkwoord: kijk bij het hele werkwoord (viennent- venir)
- bijvoeglijk naamwoord: laat de uitgang weg (jolie- joli)


Slide 22 - Tekstslide

Woordenboekgebruik - Stap 2b
Bij meerdere betekenissen gebruik je de context om de juiste betekenis te bepalen.




Slide 23 - Tekstslide

Woordenboekgebruik - Stap 3
Wat als je de betekenis niet kunt vinden?
- Controleer of je wel bij het juiste trefwoord kijkt.
- Zoek bij een samenstelling de afzonderlijke onderdelen op.
- Kijk of het deel uitmaakt van een uitdrukking. Zoek het belangrijkste woord uit de uitdrukking vervolgens op.


Slide 24 - Tekstslide

Woordenboekgebruik (zie ook p.8 syllabus)
Bij alle stappen geldt:

Controleer de betekenis die je hebt gevonden door verder te lezen: past de betekenis bij de inhoud van de tekst?


Slide 25 - Tekstslide

tekst 9
mc vraag
gat invullen signaalwoord (lees tot het gat en 1 zin extra na de zin met het gat)
open vraag (p.26)

Slide 26 - Tekstslide

Open vragen: aanpak
1. Lees de open vraag nauwkeurig. Vertaal eventuele citaten. 
2. Ga na welke informatie wordt gevraagd in de opdracht en benoem dit voor jezelf. Bedenk vervolgens naar wat voor soort informatie je moet zoeken in de tekst. Structuurwoorden (oorzaak, voorbeeld)? Woorden met een positieve of negatieve strekking? Een bepaald thema?
3. Ga vervolgens op zoek naar die informatie in de tekst en onderstreep het tekstgedeelte waar je denkt dat het antwoord zich bevindt.
4. Formuleer je antwoord.
- Als je in het Nederlands een antwoord moet formuleren, vertaal je eerst letterlijk het tekstgedeelte. Zet daarna de letterlijk vertaalde zin om naar een lopende zin in correct Ned.
- Als er om een citaat wordt gevraagd, schrijf je de eerste (twee) woorden van het citaat op.
- Als er om één gegeven wordt gevraagd, schrijf je alléén dat ene gegeven op.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Oefenen

Slide 32 - Tekstslide