Week 38 Nederlands 2 G

Nederlands 2 G week 38
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 2 G week 38

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek, een agenda en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. Dit geldt ook voor je agenda!
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons/tablets niet toegestaan in de les, tenzij de docent het aangeeft.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 2 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 3 - Tekstslide

Week 38  19 september t/m 23 september 2022
  • Weektaak 38: woensdag 28 september af.
  • Lezen van boeken en lezen in de les
  • Deze week: vervolg lezen en woordenschat: onderdeel woordraadstrategieën
  • Vervolg fictie: perspectief.
  • Vervolg  spelling: samenstellingen
  •  ukjtr=> code LessonUp
  • Spoken word: 27/9, 4/10 en 11/10

Slide 4 - Tekstslide

PTD rapportperiode 1 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toets-vorm
Leerstof/  Leerdoel
Tijd
Weging
Her-
kans
101
PW
Lezen + woordenschat en theorie lezen
45 min
3
Nee
102
SO
Taalverzorging spelling)
45 min
1
Nee
104
SO
Boekentoets (2 boeken)
45 min
1
Nee

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Weektaak 
Leesvaardigheid hoofdstuk 4
  • Lees de theorie op bladzijde 18
  • Maak opdracht 1 t/m 4 op bladzijde 19
  • Lees de tekst op bladzijde  20
  • Maak opdracht 8 bladzijde 21
Perspectief hoofdstuk 8
  • Lees de tekst op bladzijde 34
  • Maak opdracht8 t/m 12 bladzijde 37
Spelling
  1. Lees de uitleg op bladzijde 54
  2. Maak opdracht 1 t/m 4 op bladzijde 55

Slide 7 - Tekstslide

Boekenlijst 2 G
  • Dit schooljaar 4 boeken
  • Niveau => zie lijst. 2/3 (boek 1 en 2). Niveau 3 (boek 3 en 4). 12 t/m 15 jaar. Lezenvoordelijst.nl
  • Wil je een ander boek lezen, overleg met je docent Nederlands.








Boek 2





Boek 3





Boek 4






Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week:

  • leer je op welke manieren je de betekenis van een woord kunt achterhalen.
  • leer je hoe je samengestelde woorden spelt
  • leer je welke perspectieven er zijn.
  • leer je hoe je de betekenis van een woord uit een zin kunt afleiden

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling vorige week
Vorige week hebben we het hoofdstuk over leesstrategieën afgerond. Aan de orde is geweest welke strategie in welke situatie wordt gebruikt.  Ook hebben we geleerd welk perspectief schrijvers in hun boeken kunnen gebruiken. Voor het onderdeel spelling hebben we meervoud behandeld.

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 11 - Tekstslide

4. Woordraadstrategieën (p. 18)

Slide 12 - Tekstslide

Woordraadstrategieën (p. 18)

Slide 13 - Tekstslide

Woordraadstrategieën (p. 18)

Slide 14 - Tekstslide

Woordraadstrategieën (p. 18)

Slide 15 - Tekstslide

Samenstellingen (bladzijde 54)
één persoon, dier of ding? → aaneenschrijven
 

woorden met één klemtoon
badkamer, fietssleutel, grasmaaier


samengestelde werkwoorden en samenstellingen afgeleid van werkwoorden
goedmaken, zich blootgeven, plaatsvinden

Slide 16 - Tekstslide

Tussenklanken (bladzijde 54)
tussen-s: wanneer je deze hoort
gebruikersnaam, meningsverschil, stadscentrum


tussen-en: wanneer het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is met meervoud op -en.
kattenbak, ziekenhuis, schapenwolken

Slide 17 - Tekstslide

Tussenklanken (bladzijde 54)
tussen-s: wanneer je deze hoort
gebruikersnaam, meningsverschil, stadscentrum


tussen-en: wanneer het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is met meervoud op -en.
kattenbak, ziekenhuis, schapenwolken

Slide 18 - Tekstslide

Tussenklanken (bladzijde 54)
tussen-e:
een meervoud heeft op -s, of een meervoud op -s of -n
 keuzemogelijkheid
geen meervoud heeft
 tarwebrood, benzinetank
een bijvoeglijk naamwoord versterkt
 beresterk
tussen-er: woorden op -eren
 kindercola

Slide 19 - Tekstslide

Tussenklanken (bladzijde 54)
Kortom:

Als je te maken hebt met één persoon, dier of ding, schrijf je de samenstelling aan elkaar.

Slide 20 - Tekstslide

Perspectief (bladzijde 34)
WIE VERTELT HET VERHAAL?

Perspectief: het gezichtspunt waar vanuit je het verhaal leest.
Soorten perspectieven:
ik-verteller
personale verteller
auctoriale verteller

Slide 21 - Tekstslide

Perspectief (bladzijde 34)
DE IK-VERTELLER

inzicht in eigen gedachten, niet die van anderen
één kant van het verhaal
onbetrouwbare verteller
meervoudig perspectief: meerdere ik-vertellers

Slide 22 - Tekstslide

Perspectief (bladzijde 34)
DE PERSONALE VERTELLER

vanuit derde persoon (‘hij’ of ‘zij’) verteld
alleen inzicht in eigen belevingswereld
mogelijk meerdere vertellers




Slide 23 - Tekstslide

Perspectief (bladzijde 34)
DE AUCTORIALE VERTELLER

alwetende verteller
hoort, ziet en weet alles van alle personages
kan vooruitblikken geven
kan lezer direct aanspreken en commentaar geven
is geen personage uit boek





Slide 24 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
  • Leer je op welke manieren je de betekenis van een woord kunt achterhalen.
  • Kun je de verschillende vertelperspectieven opnoemen en kun je benoemen wat het vertelperspectief in jouw boek is?

Slide 25 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Week 37

Slide 26 - Tekstslide

Weektaak 
Leesvaardigheid hoofdstuk 3
  • Lees de tekst op bladzijde 14
  • Maak opdracht 6 t/m 9 bladzijde 17
Perspectief hoofdstuk 8
  • Lees de tekst op bladzijde 34
  • Maak opdracht 1 t/m 5 bladzijde 35
Spelling
  1. Lees de uitleg op bladzijde 52
  2. Maak opdracht 7 t/m 12 op bladzijde 53

Slide 27 - Tekstslide

3. Leesstrategieën bladzijde 17 opdracht 6 en opdracht 7
6 Het antwoord op de vraag is te verwachten in de alinea met het kopje ‘Gevoelig voor fouten’. In deze alinea wordt een uitleg geboden over hoe het brein werkt, en waar het soms mis kan gaan. Daar wordt dus uitgelegd hoe een hallucinatie (het zien van dingen die er niet zijn) kan voorkomen.

7 Het laatste deel van de tekst geeft antwoord op de vraag wie er allemaal hallucineren. 
 


Slide 28 - Tekstslide

3. Leesstrategieën bladzijde 17 opdracht 8
8 a Snel waarnemen is evolutionair nuttig: als men niet snel kan zien of er gevaar aankomt, kan het al te laat zijn. Liever een keer iets te snel denken te zien, dan een echt gevaar (een roofdier bijvoorbeeld) over het hoofd te zien.
 b Een vals-positieve waarneming is dat je iets waarneemt dat er in werkelijkheid niet is.
 c De elementen die bepalen wat je waarneemt, zijn je zintuigen, het geheugen en verwachtingen.
 d Niet alle hallucinaties hoeven negatief te zijn. Ze zijn pas negatief wanneer ze heel vaak voorkomen of wanneer het nare gewaarwordingen zijn.
 e Bohlken vertelt over zijn eigen hallucinatie, omdat hij een voorbeeld wil geven. Hij probeert met dat voorbeeld te illustreren wat een bepaalde verwachting kan doen met het brein.

Slide 29 - Tekstslide

3. Leesstrategieën bladzijde 17 opdracht 9
9 Bijvoorbeeld: Ik denk dat Bohlken wel verstand van zaken heeft, omdat hij een onderzoeker is bij het UMC Utercht Hersencentrum, en ik ga ervan uit dat deze mensen veel kennis hebben van hoe onze hersenen werken.
  Of: Ik denk niet dat Bohlken echt verstand van zaken heeft, omdat zijn persoonlijke ervaring die hij omschrijft uit zijn kindertijd komt, wat al erg lang geleden is. Ik vraag me daarom af of hij echt weet hoe het is om hallucinaties te hebben als je al wat ouder bent.

Slide 30 - Tekstslide

8. Perspectief (p. 34) opdracht 1, 2 en 3
1 Je docent bedoelt hiermee te vragen wat jouw kijk op het onderwerp is. Wat vind jij ervan?

2 Bijvoorbeeld: Nee, de ik-persoon is geen betrouwbare verteller. Er wordt door deze verteller maar één enkele kant van het verhaal belicht en je weet niet of deze kant het juiste verhaal zal vertellen. Zeker als het hoofdpersonage, zoals in dit fragment, een moord heeft gepleegd, kan het zijn dat er dingen worden verdraaid.

3 Het nadeel van één ik-verteller of één personale verteller is dat je maar één kant van het verhaal te lezen krijgt. Je weet niet in hoeverre dit eenzijdige beeld klopt. Het beeld dat de enkelvoudige verteller geeft, kan onbetrouwbaar zijn, doordat hij bijvoorbeeld lijdt aan dementie (zoals Maarten in Hersenschimmen). Door een meervoudig perspectief worden er meer kanten van het verhaal belicht en kun je als lezer een betere afweging maken van wat klopt en wat niet.

Slide 31 - Tekstslide

8. Perspectief (p. 34) opdracht 4 en 5
4 In dit fragment is er sprake van een auctoriale verteller. De verteller is alwetend en weet wat er in de toekomst gaat gebeuren. Dit is te zien aan de zin: ‘Inmiddels weten wij, natuurlijk, dat het jongetje het niet haalde’. Ook spreekt de verteller de lezer direct aan met ‘wij’. In het geval van een auctoriale verteller is de verteller niet een personage in het boek.

5 a Het verhaal wordt verteld vanuit een schip. De verteller zegt zelf: ‘Ooit was ik een schip in wording.’ Ook worden er veel beelden gebruikt die te maken hebben met de zee, bijvoorbeeld de golven en een ‘zeemansgraf’.
 b Het schip staat in brand en zal over een paar uur zinken (‘over een paar uur, een etmaal hooguit, zullen de golven mij toedekken in een zeemansgraf.’).
 c Door een schip als verteller te kiezen, kun je over een langere periode vertellen en meerdere personages aan bod laten komen, wiens levens verder niet direct met elkaar verbonden zijn.

Slide 32 - Tekstslide

8. Perspectief (p. 34) opdracht 6 en 7
6 Bijvoorbeeld: Je krijgt in een verhaal via verschillende vertellers inzicht in het leven en de gedachten van hen. Deze vertellers zijn anders dan jij bent.
7 In films en televisieseries komt het vaakst het personale perspectief voor. Als kijker zit je niet in het hoofd van de verteller, zoals bij het ik-perspectief, maar kijk je via de camera mee ‘over de schouder’ van de verschillende personages.

Slide 33 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 7  (p. 53)
7 a populaire
 b gouden
 c goed
 d plastic
 e bizarre
 f bonte
 g onherbergzaam
 h brave

Slide 34 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 8 (p. 53)
8 a populairdere - populairste
 b niet mogelijk
 c beter - het best
 d niet mogelijk
 e bizardere - bizarste
 f niet mogelijk
 g onherbergzamer - het onherbergzaamste
 h bravere - de braafste

Slide 35 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 9 en 10  (p. 53)
9 Een briljante bruiloft is een bruiloft die echt fantastisch leuk is. Een briljanten bruiloft is het 65-jarige jubileum van een huwelijk.
10 a ‘Enig’ kan twee dingen betekenen: schattig, of iets waarvan geen tweede is. In deze zin betekent het ‘iets waarvan geen tweede is’. Van deze betekenis van ‘enig’ bestaat alleen maar de stellende trap (dus: enig). Je kunt namelijk niet méér of het meest ‘enig’ zijn. ‘Enigste’ is in deze zin daarom fout.
 b Het woord optimaal betekent: zo goed mogelijk. Als iets al zo goed als mogelijk is, kan het niet nog beter worden. Daarom is er officieel geen vergrotende of overtreffende trap voor dit woord. In deze zin kan beter een woord als ‘gunstiger’ worden gebruikt.

Slide 36 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 11 (p. 53)
11 a knikkende knieën
 b verloren weddenschappen
 c ontpitte olijven
 d verzengende hitte (geen meervoudsvorm)
 e verstrooide professoren / professors
 f gedane zaken
 g verraste smileys
 h verveelde kletskousen



Slide 37 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 12 (p. 53)
12 Bijvoorbeeld:
 - Suske en Wiske en de bijzondere bladblazers
 - Suske en Wiske en de zwevende zwervers
 - Suske en Wiske en de snellere schapen
 - Suske en Wiske en de gekste gevangenen

Slide 38 - Tekstslide

RTTI
R = Reproductie
Vragen op reproductieniveau zijn vragen waarbij de leerling zelf niets wezenlijks toe hoeft te voegen aan datgene wat hij geleerd heeft. Met deze vragen kan inzichtelijk gemaakt worden of de leerling de geleerde stof kan reproduceren. Denk bijvoorbeeld aan het kunnen reproduceren van warenkennis, gereedschapskennis, een stappenplan of de werking van apparatuur.

Slide 39 - Tekstslide

1 = Toepassingsgericht 1
Bij vragen en opdrachten op het niveau van toepassing 1 moet een leerling dat wat hij geleerd heeft kunnen toepassen in situaties die hij al geoefend heeft of in situaties die daar sterk op lijken. Op deze manier kan gekeken worden of de leerling de aangeleerde kennis – dat wil zeggen begrippen en stappenplannen – in deze situaties goed kan toepassen.

Slide 40 - Tekstslide

T2 = Toepassingsgericht 2
Vragen op het niveau van toepassing 2 gaan een stapje verder dan vragen op het niveau van toepassing 1. De leerling moet op dit niveau in nieuwe situaties of contexten zelf kunnen bepalen welke (onderdelen van) stappenplannen of methodes hij moet gebruiken. Hij moet combinaties maken en verbanden leggen.

Slide 41 - Tekstslide

I = Inzicht
De leerling krijgt geen methode, context of situatie aangeboden, maar alleen een vraagstuk. Hij moet zelf bepalen hoe hij het gaat aanpakken. De leerling heeft alleen de leerstof tot zijn beschikking om de vraag op te lossen. Hij laat zien dat hij vanuit verschillende, ook nieuwe, perspectieven kan denken.

Slide 42 - Tekstslide

Woorden van deze week
Maak zinnen met de volgende woorden, waaruit de betekenis van het woord blijkt.
Reconstructie
Fataal
Evolutie
Alert
Gewaarwording

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 7  (p. 53)
7 a populaire
 b gouden
 c goed
 d plastic
 e bizarre
 f bonte
 g onherbergzaam
 h brave

Slide 45 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 8 (p. 53)
8 a populairdere - populairste
 b niet mogelijk
 c beter - het best
 d niet mogelijk
 e bizardere - bizarste
 f niet mogelijk
 g onherbergzamer - het onherbergzaamste
 h bravere - de braafste

Slide 46 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 9 en 10  (p. 53)
9 Een briljante bruiloft is een bruiloft die echt fantastisch leuk is. Een briljanten bruiloft is het 65-jarige jubileum van een huwelijk.
10 a ‘Enig’ kan twee dingen betekenen: schattig, of iets waarvan geen tweede is. In deze zin betekent het ‘iets waarvan geen tweede is’. Van deze betekenis van ‘enig’ bestaat alleen maar de stellende trap (dus: enig). Je kunt namelijk niet méér of het meest ‘enig’ zijn. ‘Enigste’ is in deze zin daarom fout.
 b Het woord optimaal betekent: zo goed mogelijk. Als iets al zo goed als mogelijk is, kan het niet nog beter worden. Daarom is er officieel geen vergrotende of overtreffende trap voor dit woord. In deze zin kan beter een woord als ‘gunstiger’ worden gebruikt.

Slide 47 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 11 (p. 53)
11 a knikkende knieën
 b verloren weddenschappen
 c ontpitte olijven
 d verzengende hitte (geen meervoudsvorm)
 e verstrooide professoren / professors
 f gedane zaken
 g verraste smileys
 h verveelde kletskousen



Slide 48 - Tekstslide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 12 (p. 53)
12 Bijvoorbeeld:
 - Suske en Wiske en de bijzondere bladblazers
 - Suske en Wiske en de zwevende zwervers
 - Suske en Wiske en de snellere schapen
 - Suske en Wiske en de gekste gevangenen

Slide 49 - Tekstslide