wk 10 les 1 Herhalingsles spelling werkwoorden

Jeugdjournaal

Victoria vluchtte weg uit Oekraïne met moeder en hond.

Wat zou je Victoria willen
vragen of zeggen?
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Jeugdjournaal

Victoria vluchtte weg uit Oekraïne met moeder en hond.

Wat zou je Victoria willen
vragen of zeggen?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat zou je Victoria willen
vragen of zeggen?

Slide 3 - Woordweb

SO Spelling werkwoorden
donderdag 10 maart

Wat moet je weten en kunnen?

In Teams en SOM staat de planner.
Leerstof en leerdoelen,
leertips en extra oefenmateriaal.

Slide 4 - Tekstslide

Je moet de theorie kennen en kunnen toepassen.
Deze werkwoordsvormen moet je correct kunnen schrijven.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Bijvoeglijk naamwoord van VD

Bijvoeglijk naamwoord van OD 


PVTT

PVVT

VD

OD

BN VD

BN OD

Slide 5 - Tekstslide

Heb je het verkeerde antwoord in de Lesson Up van de vorige les nog ontdekt? 

Slide 6 - Tekstslide

De (poten) aardappels kocht ik bij de groenteman.
A
gepotte
B
gepote
C
gepootte

Slide 7 - Tekstslide

BN gemaakt van VD
A
lezend
verbonden 
B
geplakt
verweten
C
gesloten
genietend

Slide 8 - Tekstslide

BN gemaakt van een WW
A
mooie
gele
B
flinke
schietend
C
gierend
gevonden
Wat is de korte vorm?       Wat is de lange vorm?

Slide 9 - Tekstslide

           
Herhalingsles Spelling werkwoorden

Lesdoelen

Samenwerken

Reproductievragen over de theorie bedenken om morgen mee te oefenen.







  

Slide 10 - Tekstslide

Bedenk verschillende leervragen of R vragen.
Doe dat per onderdeel. Schrijf de vragen op het werkblad.
1 (36)
PV TT
5. (164)
BN van OD
2. (68) 
PV VT Z  
5. (164)
BN van VD 
4. (132) OD
4. (132)
VD  
3.(100)
PV VT S 
Schrijf leesbaar!

Theorie vind je op de genoemde bladzijdes.

Vraagwoorden: hoe, wanneer, welke, wat, enz.

 Zet het antwoord er kort bij. 

Slide 11 - Tekstslide

Met welke onderdeel
ga je extra oefenen?
naam - ...
naam - X

Slide 12 - Woordweb

Hoe ga je leren en oefenen?
Welke tips heb je?

Slide 13 - Woordweb

                Neem het vragenformulier morgen mee naar de les.

Morgen - 
In groepjes oefenen met werkwoordspelling.

Hoe?
 
Overhoorgroepjes met zelfgemaakte R vragen

Bordspel 't sexy - fokschaap  

Dominospel tegenwoordige tijd 



Slide 14 - Tekstslide

Dank je wel !
Tot de volgende les!

Slide 15 - Tekstslide

1
2
3
4
5
PVTT
PVVT
Zwak
PVVT
Sterk
VD
OD
hoort
redde
gingen
gelopen
vliegend

Slide 16 - Tekstslide

Jeugdjournaal
Victoria vluchtte weg uit Oekraïne met moeder en hond.
Welke werkwoordsvorm
heb je in welk rijtje ingevuld?
Vergelijk elkaars antwoorden.

Slide 17 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           


Hulpmiddel
Maak het woord langer om te horen of je een -t of - d schrijft!

Slide 18 - Tekstslide

Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
Het is ONvoltooid.

>'Lopend' moet ik naar huis.
>'Fluitend' kom ik binnen.
Het onvoltooid deelwoord (OD)

Slide 19 - Tekstslide

Kermen van de pijn.
Kermen is het hele ww                   =  (infinitief). 
-d- erbij: kermend

Slide 20 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Komt van een werkwoord (een VD of een OD)

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 21 - Tekstslide

De infinitief (inf)

Is het hele werkwoord; lopen, maken, eten, bewegen etc.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te eten.        (IK KAN eten).

Slide 22 - Tekstslide

Vind 
de fout.
Leg uit

Slide 23 - Tekstslide

Sjaan (verhuizen) morgen.
Job is gisteren (verhuizen).
A
Sjaan verhuisT morgen. Job is verhuisT.
B
Sjaan verhuisD morgen. Job is verhuisD.
C
Sjaan verhuisT morgen. Job is verhuisD.

Slide 24 - Quizvraag

Welke spelregel hoort bij het onvoltooid deelwoord?

A
is de infinitief met '-d(e)'
B
is de stam met '-d'
C
soms '-d' en soms niet

Slide 25 - Quizvraag

(Mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
Mopperent en huilend
B
Mopperend en huilent
C
Mopperend en huilend

Slide 26 - Quizvraag

De bezorgde broodjes zijn afgeleverd.
A
bezorgde = pvvt afgeleverd = vd
B
bezorgde = bn afgeleverd = vd
C
bezorgde = bn afgeleverd = pvvt
D
bezorgde = pvvt afgeleverd = od

Slide 27 - Quizvraag

Spelling van het voltooid deelwoord (en pvvt)
Voorbeelden

hele ww= Fietsen
Stam      = Fiets
-> gefietsT

hele ww= Geloven
stam      = Gelov
-> GeloofD

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag!
* Maak H4 voltooid en onvoltooid deelwoord p. 282 en 283
* Werk rustig.
* Fluisteren met je buur mag.
Klaar? 
Ga verder met 
leerroute hf 4 en 5.
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Evaluatie 

De volgende vragen gaan over de leerdoelen van de afgelopen twee weken.

Probeer de juist antwoorden te geven.

Slide 30 - Tekstslide

kleven (vt)
Nog altijd […] de kauwgom aan mijn schoen.

Slide 31 - Open vraag

Faxen (vt)
De meeste bedrijven [...] niet meer met hun klanten.

Slide 32 - Open vraag

Waarom zijn jullie aan het WANDELEN?
A
vd
B
od
C
inf
D
pvtt

Slide 33 - Quizvraag

De buurman (barsten) in lachen uit toen hij mij zag.
A
barste
B
barstte
C
barsten
D
barstten

Slide 34 - Quizvraag

Sterk of zwak?

BIJTEN
A
sterk
B
zwak

Slide 35 - Quizvraag

Sterk of zwak?
verhuizen
A
sterk
B
zwak

Slide 36 - Quizvraag

Wij verhui....... (vt) vroeger met regelmaat.

Slide 37 - Open vraag

Beantwoord... jij deze vraag ook nog even?

Slide 38 - Open vraag

Huiswerk
Dinsdag 29-09 SO spelling
Woensdag 
Woensdag 30-09: alternatief programma


Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd

Slide 41 - Tekstslide