Adverbs and Adjectives

magically
A
Adverb bijwoord
B
Adjective bijvoeglijk naamwoord
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
EngelsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

magically
A
Adverb bijwoord
B
Adjective bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Quizvraag

expensive
A
Adverb bijwoord
B
Adjective bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quizvraag

big
A
Adverb bijwoord
B
Adjective bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quizvraag

perfectly
A
Adverb bijwoord
B
Adjective bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quizvraag

well
A
Adverb bijwoord
B
Adjective bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

That watch you are wearing is a … one.
A
beautiful
B
beautifully

Slide 6 - Quizvraag

My daugther … picked up her pet spider.
A
careful
B
carefully

Slide 7 - Quizvraag

That was a … goal that you just scored ....
A
perfect / perfectly
B
perfectly / perfect

Slide 8 - Quizvraag

She preformed her dance ...
A
good
B
well

Slide 9 - Quizvraag

My neighbours love to sing in the shower ...
A
loud
B
loudly

Slide 10 - Quizvraag

Waar zegt fast iets over?
She can run very fast for a very long time.
A
het werkwoord run
B
de bijwoorden very
C
zelfstandignaamwoord time
D
het bijvoegnaamwoord long

Slide 11 - Quizvraag

Waar zegt extremely iets over?
He is an extremely nice guy.
A
zelfstandignaamwoord guy
B
bijvoegelijknaamwoord nice
C
werkwoord is
D
persoonlijkvoornaamw. he

Slide 12 - Quizvraag

Waar zegt deep iets over?
She took a deep breath and quickly jumped in the pool.

A
het bijwoord quickly
B
het werkwoord jumped
C
zelfstandignaamwoord pool
D
zelfstandignaamwoord breath

Slide 13 - Quizvraag

Waar zegt strange iets over?
She looked at him strange and said some bad words.
A
zelfstandignaamwoord words
B
bijvoegelijknaamwoord bad
C
werkwoord looked
D
persoonlijkvoornaamw. She

Slide 14 - Quizvraag

Waar zegt straight iets over?
Go straight home Joan and don't talk to anybody!
A
zelfstandignaamwoord home
B
werkwoord talk
C
werkwoord go
D
zelfstandignaamwoord Joan

Slide 15 - Quizvraag

What is the word quickly?
She took a deep breath and quickly jumped in the pool.

Slide 16 - Open vraag

What is the word icy?
He walked in with extremely wet clothes, he had fallen in the icy lake.

Slide 17 - Open vraag

What is the word suddenly?
She suddenly turned around and started to cry.

Slide 18 - Open vraag

What is the word bad?
She looked at him strange and said some bad words.

Slide 19 - Open vraag

What is the word magically?
He magically disappeared, never to be seen again.

Slide 20 - Open vraag

That dress looks … on you.

Slide 21 - Open vraag

That is a … car.

Slide 22 - Open vraag

My brother ... grabbed the last piece of cake.

Slide 23 - Open vraag

Yuk, this soup tastes ..., too much salt.

Slide 24 - Open vraag

My dog is a(n) ... obedient pet, he always listens.

Slide 25 - Open vraag