Woordsoorten

Vandaag:

Grammatica 1:

woordsoorten
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Vandaag:

Grammatica 1:

woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Welke woordsoorten ken je?

Slide 3 - Woordweb

Woordsoorten

1. werkwoord
2. lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord
5. voorzetsel

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Noem drie werkwoorden die als eerste in je opkomen

Slide 6 - Open vraag

Werkwoorden
Werkwoorden noemen we ook weleens doe-woorden.
Het zijn namelijk dingen die je kunt doen, zoals:

lopen, fietsen, staan, zitten, schrijven, slapen, gamen, eten, wachten......
Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandige werkwoorden
Zelfstandige werkwoorden (zww): Het werkwoord geeft de handeling (hetgeen je echt doet) weer in de zin:

  • Na een lange dag gaat de agent naar huis.
  • In Italië at ik elke dag pizza.
  • Na school fietste ik naar huis.

Slide 8 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
De andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.

Bijvoorbeeld: zijn, hebben, worden, blijven, mogen, zullen.

Slide 9 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Hij fietst naar school.
fietst=
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de
het
een

Slide 13 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Namen
  • Aardrijkskundige namen

Slide 14 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord

Slide 16 - Tekstslide

waar
wanneer
waarom
Voorzetsels

Slide 17 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 18 - Tekstslide

Quiz

Slide 19 - Tekstslide

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 24 - Sleepvraag

Lidwoord

noem een lidwoord:

Slide 25 - Open vraag

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen

Slide 26 - Quizvraag

De woordsoorten ken ik...
A
nog lang niet
B
een beetje
C
wel aardig
D
goed!

Slide 27 - Quizvraag