Grammatica werkwoordstijden les 7

Uitleg door leerling
  • Hoe zet je zinsdeelstrepen? 
  • Waar mag een lijdend voorwerp NOOIT mee beginnen? 
  • Hoe herken je snel een meewerkend voorwerp? 

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Uitleg door leerling
  • Hoe zet je zinsdeelstrepen? 
  • Waar mag een lijdend voorwerp NOOIT mee beginnen? 
  • Hoe herken je snel een meewerkend voorwerp? 

Slide 1 - Tekstslide

Een hulp werkwoord kan alleen in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Een zelfstandig werkwoord is heel vaak het laatste werkwoord in een zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Er kunnen meer zelfstandige werkwoorden in één zin zitten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Vb. Ik wil graag een voldoende halen voor mijn toets grammatica.
Wat is het hulp werkwoord?
A
wil
B
halen

Slide 5 - Quizvraag

Vb. Ik wil graag een voldoende halen voor mijn toets grammatica.
Wat is het zelfstandig werkwoord?
A
wil
B
halen

Slide 6 - Quizvraag

Meer uitleg nodig? 
Kijk het volgende filmpje.  

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Werkwoordstijden
We onderscheiden vier verschillende werkwoordstijden. 
Om de juiste tijd te herkennen, hoef je alleen maar de persoonsvorm (pv) en hulp werkwoord(hww) te kunnen vinden:
  1. Met de pv bepaal je of je zin tt of vt is.
  2. Als er wel een hww van ‘hebben’ of ‘zijn’ in de zin staat, is de zin voltooid (v). Staat er geen hww in van ‘hebben’ of ‘zijn’ dan is zin onvoltooid (o).

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordstijd 1
1 ott (onvoltooid tegenwoordige tijd)
De pv staat in de tegenwoordige tijd en er staat geen hww ‘zijn’ of ‘hebben’ in de zin.
Dat kun je me toch wel vertellen? 
 pv = tt, hww = kunnen > ott
 De kinderen zijn al om 2 uur vrij. 
 pv = tt, hww = is er niet, alleen zww > ott

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoordstijd 2
2 ovt (onvoltooid verleden tijd)
De pv staat in de verleden tijd en er staat geen hww ‘zijn’ of ‘hebben’ in de zin.
Hij werd al voor de vijfde keer ontslagen! 
pv = vt, hww = worden > ovt

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordstijd 3
3 vtt (voltooid tegenwoordige tijd)
De pv staat in de tegenwoordige tijd en er staat wel een hww ‘zijn’ of ‘hebben’ in de zin.
Ik ben te laat gekomen voor de voorstelling. 
pv = tt, hww = zijn > vtt

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordstijd 4
4 vvt (voltooid verleden tijd)
De pv staat in de verleden tijd en er staat wel een hww ‘zijn’ of ‘hebben’ in de zin.
Zij had hem dat niet eerder gevraagd. 
pv = vt, hww = hebben > vvt

Slide 13 - Tekstslide

De tijd bij werkwoordstijden zie je aan het hulp werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Een zin met het werkwoord 'zijn' of 'hebben' (als hulp werkwoord!) is voltooid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?
Ik heb voor geschiedenisles gekozen.
A
ott = onvoltooid tegenwoordige tijd
B
vtt = voltooid tegenwoordige tijd
C
ovt = onvoltooid verleden tijd
D
vvt = voltooid verleden tijd

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?
De aannemer moet morgen het huis opleveren.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?
In de vakantie is hij van zijn fiets gevallen.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?
Had je de afwas al gedaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 19 - Quizvraag

Welke twee stappen zet je om de werkwoordstijd te bepalen?

Slide 20 - Open vraag

Meer uitleg nodig? 
Kijk het volgende filmpje t/m minuut 2.30.  

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video