Klas 2TH1 Lesweek 38 les 1 + 2

• Duits
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Kapitel 9: Einkaufen

Achtung:

Handy in deine Tasche.

Auf deinem Tisch liegen:

Dein Buch, dein Heft und dein Etui.

Was machst du Heute?

 - Wortschatz

- Grammatik

- Lesen

- Sprechen

Lieke, Bram, Maxwell

Was lernst du Heute?

Lernziele:

- Du lernst Wörter die mit “Einkaufen” zu tun haben

- Du kennst das persönliche und fragende Fürwort im dritten Fall.

- Du übst deine Lesefertigkeit

Wortschatz

- Ӧffne dein Buch auf S. 132

- Wir lesen zusammen die rechte Reihe. 

Sprachmittel

Weet jij wat er bedoeld wordt met

 miscommunicatie?

Waarom zijn de naamvallen

in het Duits zo belangrijk?

Waarom zijn de naamvallen in het Duits zo belangrijk?

 

Ze zorgen ervoor dat we elkaar goed kunnen begrijpen 

(net als in het Nederlands)

Wat klopt er niet aan deze zinnen?

Mij fiets op straat.

Hem gaat met de trein.

Mij roep jij.

Ons gaan hij kietelen.

 

Wiederholung / herhaling

Persoonlijk + vragend voornaamwoord en voorzetsel in de 4e naamval (der Akkusativ)

Wat is een voorzetsel? 

Welke voorzetsels horen bij de 4e naamval?

Noem de persoonlijke voornaamwoorden van de 4e naamval.

Persoonlijk en vragend voornaamwoord / 3e naamval

Aufgabe 18 + Film ansehen	Nicht gemacht?
- Aufgabe 19 und 20.	- Aufgabe 18 - Schau dir den Film an. - Aufgabe 19 und 20 Du hast jetzt also mehr Hausaufgaben und bleibst heute um deine HA von Donnerstag zu machen.

Du darfst mit deinem Nachbarmenschen zusammen arbeiten.

Ihr habt 5 Minuten Zeit.

Wir gehen die Aufgaben Morgen zusammen durch.

Lesen

Wir lesen das Buch

"Ausgetrickst"

Kapitel 2

Fragen zur K 1 + 2

Zuruckgeben bitte!

Na? Und?

Wie ist es gelaufen?

5 Finger -> Gut.

3 Finger -> Mwah.

1 Daum -> Nicht gut.

Wie zie ik vanmiddag in lokaal 19 voor Hausaufgaben?

Kapitel 9: Einkaufen

Achtung:

Handy in deine Tasche.

Auf deinem Tisch liegen:

Dein Buch, dein Heft und dein Etui.

Was machst du Heute?

 - Wortschatz

- Lesen

- Grammatik

- Sprechen

Lieke, Bram, Maxwell

Was lernst du Heute?

Lernziele:

- Du lernst Wörter die mit “Einkaufen” zu tun haben.

- Du übst deine Lesefertigkeit

- Du kennst das persönliche und fragende Fürwort im dritten Fall.

- Du kennst die Präpostionen (voorzetsels) von der dritten Fall.

- Du weißt was du beim Sprechfertigkeitstest machen sollst.

Achtung!

Mittwoch 29. Juni und

Donnerstag 30. Juni

Sprechfertigkeit testen

Mittwoch 6. Juli

Lesefertigkeit test

+ Bingo?

Wortschatz

Ӧffne dein Buch auf S. 132 -> Wir lesen zusammen die rechte Reihe.

 

Ӧffne dein Buch auf S. 134 -> Wir lesen die Sprachmittel von Kapitel 9. 

Lesen

Wir lesen das Buch

"Ausgetrickst"

Kapitel 2

Fragen zur K 1 + 2

Zuruckgeben bitte!

Grammatik

Waarom zijn de naamvallen in het Duits zo belangrijk?

 Ze zorgen ervoor dat we elkaar goed kunnen begrijpen. (net als in het Nederlands).

- Zonder ik heeft hem geen eten.

Persoonlijk en vragend voornaamwoord / 3e naamval

3. Fall (Dativ)

Je weet dat er voorzetsels zijn die horen bij de vierde naamval (Ezelsbruggetje -> dofegub)

Durch mich hat er kein essen.

Zo bestaan er ook voorzetsels die horen bij de derde naamval

(Ezelsbruggetje -> liedje)

Mit mir geht er gerne einkaufen.

Aufgabe 21 + Film gesehen?	Nicht gemacht?
- Aufgabe 22 bis 27	- Film ansehen. - Aufgabe 21 bis 27 machen. Je gaat pas naar huis wanneer Aufgabe 21 tm 27 + het huiswerk van vrijdag af is!

Du darfst mit deinem Nachbarmenschen zusammen arbeiten.

Ihr habt 10 Minuten Zeit.

Wir gehen die Aufgaben Freitag zusammen durch.

Sprechen

Spreekvaardigheidtoets 

29 + 30 juni

- tweetallen

- drie minuten per gesprek

- 10 steekwoorden 

- Wordt opgenomen

- Telt drie keer mee

Sprechen

Heute!

- tweetallen doorgeven

- via het rad een dag kiezen (woensdag, donderdag).

Wann bist du dran?

Sprechen

1. Lees de Sprachmittel.

2. Bepaal samen wat je gaat zeggen.

3. Schrijf dat op.

4. Ga samen oefenen

5. Vergeet niet om na te denken over de 10 woorden.

Na? Und?

Wie ist es gelaufen?

5 Finger -> Gut.

3 Finger -> Mwah.

1 Daum -> Nicht gut.