Figuurlijk taalgebruik 3NAW2

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

‘Alle begin is moeilijk, maar goed begonnen is half gewonnen. Ik heb dus wel even mijn hoofd gebroken om op een goede manier deze les te starten. Is het jou al opgevallen dat mensen vaak niet echt zeggen wat ze bedoelen? Om de haverklap hoor je woorden en zinnen die kant noch wal raken. Een half oor is zeker niet genoeg om te weten waarover het gaat.’

Slide 2 - Tekstslide

Wat is je opgevallen aan wat ik net zei?

Slide 3 - Tekstslide

Welke soort taal heb ik veel gebruikt?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de andere vorm van taal?

Slide 5 - Tekstslide

Wat is precies het verschil?

Slide 6 - Tekstslide

Letterlijk 

Je bedoelt een uitspraak precies zoals je het zegt. (Feitelijk)
Figuurlijk  

Je bedoelt een uitspraak niet precies zoals je het zegt. Je bedoelt iets anders. (Niet feitelijk, bij wijze van spreken)

Slide 7 - Tekstslide

Effe checkke

Slide 8 - Tekstslide

Slaperige beer
letterlijk of figuurlijk? 

Slide 9 - Tekstslide

Slaperige beer
letterlijk of figuurlijk? 
 je ziet echt een slaperige beer

Slide 10 - Tekstslide



letterlijk of figuurlijk?
Jarno Hams is een beer van een vent.

Slide 11 - Tekstslide



letterlijk of figuurlijk?
hij niet echt een beer
Jarno Hams is een beer van een vent.

Slide 12 - Tekstslide



letterlijk of figuurlijk?
tafelvoetbal

Slide 13 - Tekstslide



letterlijk of figuurlijk?
we voetballen niet op de tafel
tafelvoetbal

Slide 14 - Tekstslide

Alle begin is moeilijk, maar goed begonnen is half gewonnen. Ik heb dus wel even mijn hoofd gebroken om op een goede manier deze les te starten. Is het jou al opgevallen dat mensen vaak niet echt zeggen wat ze bedoelen? Om de haverklap hoor je woorden en zinnen die kant noch wal raken. Een half oor is zeker niet genoeg om te weten waarover het gaat.’

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide




Wat hebben de zinnen die onder elkaar staan gemeen?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

-start telkens met een hoofdletter
-eindigt telkens met een leesteken
==> volledige zin

Slide 19 - Tekstslide

-start telkens met een hoofdletter
-eindigt telkens met een leesteken
==> volledige zin
spreekwoord

Slide 20 - Tekstslide

-start telkens met een hoofdletter
-eindigt telkens met een leesteken
==> volledige zin
-

Slide 21 - Tekstslide

-start telkens met een hoofdletter
-eindigt telkens met een leesteken
==> volledige zin
-groepje woorden + werkwoord
-werkwoord kan vervoegd worden

Slide 22 - Tekstslide

-start telkens met een hoofdletter
-eindigt telkens met een leesteken
==> volledige zin
-groepje woorden + werkwoord
-werkwoord kan vervoegd worden
uitdrukking

Slide 23 - Tekstslide

- start telkens met een hoofdletter
- eindigt telkens met een leesteken
==> volledige zin
- groepje woorden + werkwoord
- werkwoord kan vervoegd worden
- groepje woorden
- geen werkwoord

Slide 24 - Tekstslide

- start telkens met een hoofdletter
- eindigt telkens met een leesteken
==> volledige zin
- groepje woorden + werkwoord
- werkwoord kan vervoegd worden
- groepje woorden
- geen werkwoord
Gezegde

Slide 25 - Tekstslide

p. 144

Slide 26 - Tekstslide

p. 143
Vul individueel in.

Slide 27 - Tekstslide

Correctie p. 143

Slide 28 - Tekstslide

Zet nu onder de kolom over wat het gaat:
spreekwoord, uitdrukking of gezegde.
spreekwoord              uitdrukking              gezegde

Slide 29 - Tekstslide

OPDRACHT:

Je krijgt van de leerkracht een kaartje met daarop een spreekwoord, een uitdrukking of een gezegde.

Plaats jouw kaartje op de juiste plaats op het bord.
Per rij gaat 1 leerling naar voor, als de leerling uit jouw rij terugkomt, mag de volgende vertrekken.

Slide 30 - Tekstslide

Wie heeft het meest onthouden?

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link