Maandag 27/05 2H3

Le cours de français du 27 mai
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Le cours de français du 27 mai

Slide 1 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui
- SO le jeudi 6 juin
- Répéter la grammaire
- Hebben jullie de uitleg begrepen?
- Vebuga.eu
- Terminer

Slide 2 - Tekstslide

Le présent et le passé composé
Je vraagt je steeds het volgende af:
1. Heb ik te maken met een onregelmatig werkwoord of een regelmatig werkwoord?
2. Heb ik te maken met een présent of een passé composé?
Onregelmatig werkwoord: avoir en être. Stamp deze uit je stencils.
Regelmatig werkwoord: bepaal of het werkwoord op -er, -ir of -re eindigt. Kijk daarna naar welke tijd je het werkwoord moet zetten.
Le présent: je weet al op welke letters je werkwoord eindigt. Haal de laatste twee letters van het werkwoord af, nu heb je de stam. Achter de stam komen bepaalde letters, kijk hiervoor in je stencils.
Le passé composé: schrijf 2 dingen op!! Eerst schrijf je een vorm van avoir op (ik heb, wij hebben etc.). Dan haal je weer de laatste twee letters van het werkwoord af en plak je daar 1 letter bij (é, u of i). 
Le présent et le passé composé
Je vraagt je steeds het volgende af:


1. Heb ik te maken met een onregelmatig werkwoord of een regelmatig werkwoord?
2. Heb ik te maken met een présent of een passé composé?


Onregelmatig werkwoord: avoir en être. Stamp deze uit je stencils.
Regelmatig werkwoord: bepaal of het werkwoord op -er, -ir of -re eindigt. Kijk daarna naar welke tijd je het werkwoord moet zetten.


Le présent: je weet al op welke letters je werkwoord eindigt. Haal de laatste twee letters van het werkwoord af, nu heb je de stam. Achter de stam komen bepaalde letters, kijk hiervoor in je stencils. (page 142, 143)
Le passé composé: schrijf 2 dingen op!! Eerst schrijf je een vorm van avoir op (ik heb, wij hebben etc.). Dan haal je weer de laatste twee letters van het werkwoord af en plak je daar 1 letter bij (é, u of i). (page 144, 145)

Slide 3 - Tekstslide

Avoir - hebben (page 148)

Présent                               Passé composé
J'ai                                        J'ai eu
Tu as                                    Tu as eu
Il/ elle/ on a                         Il/ elle/ on a eu
Nous avons                        Nous avons eu
Vous avez                            Vous avez eu
Ils/ elles ont                         Ils/ elles ont eu

Slide 4 - Tekstslide

Être - zijn (page 149)


Présent                            Passé composé
Je suis                              J'ai été
Tu es                                 Tu as été
Il/ elle/ on est                  Il/ elle/ on a été
Nous sommes               Nous avons été
Vous êtes                        Vous avez été
Ils/ elles sont                   Ils/ elles ont été

Slide 5 - Tekstslide

Présent

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm in de présent:
Nous .......... (danser)
A
dansez
B
dansent
C
danssez
D
dansons

Slide 8 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm in de présent:
Je .......... (choisir)
A
Choisis
B
Choisit
C
Choississez
D
Choissis

Slide 9 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm in de présent:
Elle .......... (répondre)
A
réponds
B
répondu
C
répond
D
réponde

Slide 10 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans:

hij heeft
A
ils ont
B
il a
C
elle a
D
on a

Slide 11 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans:

jullie hebben gehad
A
vous avez eu
B
vous avez ue
C
nous avons eu
D
vous êtes eu

Slide 12 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans

zij zijn
A
ils ont
B
nous sommes
C
elle a
D
ils sont

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans

ik ben geweest
A
je suis allé
B
j'ai été
C
tu as été
D
je suis été

Slide 14 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm in de passé composé:
Tu .......... (habiter)
A
tu a habité
B
tu as habité
C
tu as habitu
D
tu as habit

Slide 15 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm in de passe composé:
Je .......... (rougir)
A
j'ai rougi
B
j'ai rougit
C
j'ai rougu
D
je suis rougi

Slide 16 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm in de passé composé:
Ils .......... (perdre)
A
ils ont perdé
B
ils ont perdu
C
elles ont perdu
D
ils sont perdu

Slide 17 - Quizvraag

Zelfstandig oefenen
Ga naar www.verbuga.eu

1. Klik bij temps 'présent' en 'passé composé' aan.
2. Klik bij verbes irréguliers 'avoir' en 'être' aan.
3. Klik bij verbes réguliers tenminste 3 werkwoorden aan per categorie (werkwoorden op -er, werkwoorden op -ir en werkwoorden op -re). Dus minimaal 9 werkwoorden!
4. Laat de questions op 'au hasard' staan.
5. Klik op confirmer om te beginnen!

Je vult in het vakje telkens de goeie vorm in en je drukt op suivant om naar de volgende te gaan.
Het vinkje 'aide-accents' kan je helpen om het juiste accent neer te zetten. 

Slide 18 - Tekstslide

Au revoir !
Les devoirs:
Oefen thuis zelfstandig met de présent en passé composé op de website verbuga.eu

Slide 19 - Tekstslide