4.24 Betekenissen

Noteer drie woorden die bij je opkomen bij het woord 'ROOD'.
1 / 38
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Noteer drie woorden die bij je opkomen bij het woord 'ROOD'.

Slide 1 - Open vraag

Noteer drie woorden die bij je opkomen bij het woord 'ZOMER'.

Slide 2 - Open vraag

Noteer drie woorden die bij je opkomen bij het woord 'FEE'.

Slide 3 - Open vraag

Probeer op een logische manier van het linkerwoord naar het rechterwoord te gaan. Gebruik maximaal drie woorden als tussenstap.
SCHAATSEN ... ... ... AARDBEIEN

Slide 4 - Open vraag

Probeer op een logische manier van het linkerwoord naar het rechterwoord te gaan. Gebruik maximaal drie woorden als tussenstap.
TOMAAT ... ... ... ZEE

Slide 5 - Open vraag

Probeer op een logische manier van het linkerwoord naar het rechterwoord te gaan. Gebruik maximaal drie woorden als tussenstap.
BOEK ... ... ... FRITUUR

Slide 6 - Open vraag

Lees het artikel (p. 291 en 292) en beantwoord de vragen.
LEESTIP 
1. Neem VOORAF de vragen door.
2. Markeer de KERNZIN (d.i. eerste of laatste zin) per alinea.

Slide 7 - Tekstslide

BETEKENISVERHOUDINGEN
syn-oniemen
ant-oniemen
hyper-oniemen
hyp-oniemen

Slide 8 - Tekstslide

Bedenk een hyperoniem voor je favoriete sport.

Slide 9 - Open vraag

Wanneer is het nuttig om enkele synoniemen van woorden te kennen?

Slide 10 - Open vraag

SYNONIEM: LANGZAAM
A
TRAAG
B
SNEL
C
GAUW
D
RAP

Slide 11 - Quizvraag

SYNONIEM: VUIL
A
REIN
B
SCHOON
C
VIES
D
PROPER

Slide 12 - Quizvraag

Een synoniem is :
A
een woord met een tegengestelde betekenis
B
Een woord dat qua betekenisinhoud hetzelfde betekent als een ander woord.
C
Een woord dat hetzelfde geschreven wordt als een ander woord, maar niet dezelfde betekenis heeft.
D
een woord dat bestaat uit een grondwoord en één of meer voor- of achtervoegsels heeft

Slide 13 - Quizvraag

het synoniem van portemonnee is:
A
tasje
B
geldbeugel
C
zakje
D
pakje

Slide 14 - Quizvraag

SYNONIEM: KWAAD
A
BLIJ
B
VROLIJK
C
GEMEEN
D
BOOS

Slide 15 - Quizvraag

het antoniem van aanmoedigen is:
A
stimuleren
B
ontmoedigen
C
demotiveren
D
bevorderen

Slide 16 - Quizvraag

ANTONIEM: JONG
A
PRIL
B
JEUGDIG
C
OUD
D
KLEIN

Slide 17 - Quizvraag

ANTONIEM: LEEG
A
VOL
B
VERLATEN
C
BEZET
D
ONBEZET

Slide 18 - Quizvraag

ANTONIEM: MOOI
A
PRACHTIG
B
LELIJK
C
AANTREKKELIJK
D
KNAP

Slide 19 - Quizvraag

ANTONIEM: VAAK
A
NOOIT
B
MEESTAL
C
FREQUENT
D
DIKWIJLS

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer twee woorden dezelfde betekenis hebben, spreken we van...
A
synoniemen
B
antoniemen
C
hyperoniemen
D
hyponiemen

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer een woord de betekenis van een ander woord helemaal omvat, spreken we van ...
A
synoniemen
B
antoniemen
C
hyperoniemen
D
hyponiemen

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer een woord een onderliggend begrip is ten opzichte van een ander woord, spreken we van ...
A
synoniemen
B
antoniemen
C
hyperoniemen
D
hyponiemen

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer een woord een tegengestelde betekenis heeft, spreken we van ...
A
synoniemen
B
antoniemen
C
hyperoniemen
D
hyponiemen

Slide 24 - Quizvraag

Kledij is een ... van broek.
A
hyperoniem
B
hyponiem

Slide 25 - Quizvraag

'Tomaat' is een ... van 'groenten'.
A
hyperoniem
B
hyponiem

Slide 26 - Quizvraag

'Sneaker' is een ... van 'schoen'.
A
hyperoniem
B
hyponiem

Slide 27 - Quizvraag

'Gebouw' is een ... van 'kasteel'.
A
hyperoniem
B
hyponiem

Slide 28 - Quizvraag

Opdracht 3 blz. 294
Verklaar de gekleurde woorden uit de tekst.
Noteer (tussen haakjes) welke strategie je gebruikt hebt.

Slide 29 - Tekstslide


'Die zitten niet netjes van a tot z in een soort MENTAAL woordenboek.'

Slide 30 - Open vraag

De gevoelswaarde van een woord is blijkbaar het allerbelangrijkste PRINCIPE om te ordenen.

Slide 31 - Open vraag

Vraag je mensen naar de associaties van synoniemen, zoals 'begrijpen' en 'verstaan', dan hebben die woorden een groot aantal ASSOCIATIES met elkaar gemeen.

Slide 32 - Open vraag

Anders bevinden die zich in het LUCHTLEDIGE.

Slide 33 - Open vraag

Woordenschatstrategieën
context
voorkennis
taalkundig: betekenis van bestanddelen
overleg met anderen
woordenboek of zoekmachine

Slide 34 - Tekstslide

Maak opdracht 4 p. 296 per twee.

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 5 blz. 297
Kom meer te weten over het woord CARAVAN.

Slide 36 - Tekstslide

Duid de correcte antwoorden aan.
A
Het woord veranderde drastisch.
B
Het woord bleef ongeveer hetzelfde.
C
De betekenis veranderde drastisch.
D
De betekenis bleef ongeveer hetzelfde.

Slide 37 - Quizvraag

Controletoets over betekenissen
(zie digitale agenda in Smartschool)

Slide 38 - Tekstslide