voornaamwoorden

voornaamwoorden
welke ken je?
1 / 31
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

voornaamwoorden
welke ken je?

Slide 1 - Woordweb

 Elk tweetal bestudeert twee voornaamwoorden

1. persoonlijk/bezittelijk BLAUW
2. aanwijzend/vragend ORANJE 
3.betrekkelijk/wederkerend ROOD

Iedereen zoekt daarnaast informatie op over onbepaald en wederkerig voornaamwoord
Zoek info via deze presentatie: tekst/filmpje/oefeningen

Slide 2 - Tekstslide

 8 minuten de tijd om informatie te lezen en te bekijken
Ik geef aan wanneer de tijd om is
Daarna:

We gaan elkaar informeren
-Steeds 2 minuten tijd om je te laten informeren over de voornaamwoorden die je niet hebt bestudeerd.
-Daarna heb je 2 minuten de tijd om over de voornaamwoorden te vertellen die jij bestudeerd hebt.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Link

Slide 11 - Link

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Link

Slide 15 - Video

Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een). Ze staan heel vaak aan het begin van een vraagzin.

Voorbeelden:

• Wie gaat er mee?
• Wat ga jij vanavond doen?
• Wat voor profiel kies jij?

Let op: wanneer je andere woorden aan het begin van een vraagzin ziet staan, is het dus geen vragend voornaamwoord maar meestal een bijwoord.

 





Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Link

Slide 19 - Video

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Slide 22 - Video

Het wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. Voorbeelden van wederkerende werkwoorden: zich schamen, zich ergeren, zich vergissen. Het zijn dus werkwoorden in combinatie met het woordje zich. Sommige werkwoorden zijn altijd wederkerend en sommige werkwoorden zijn soms wederkerend zoals het werkwoord: wassen.
• Ik was me. (wederkerend)
• Ik was. (niet wederkerend)

Slide 23 - Tekstslide

Zoek nu zelf informatie over wederkerig en onbepaald voornaamwoord

Slide 24 - Tekstslide

 Hierna maken we klassikaal een quiz om te zien of we alles wat we hebben geleerd ook echt in praktijk kunnen brengen.

Slide 25 - Tekstslide

Welke voornaamwoorden staan in deze zin:
Hij heeft dat boek van mij gejat.
A
persoonlijk en bezittelijk
B
aanwijzend en persoonlijk
C
alleen persoonlijk
D
alleen bezittelik

Slide 26 - Quizvraag

Welke voornaamwoorden in deze zin zijn persoonlijk?
Ik heb me vergist, hij houdt toch van me.
A
Ik, hij en het tweede woordje ME
B
Het zijn allemaal persoonlijk vnw.
C
Het eerste woordje ME
D
Geen persoonlijk vnw. in deze zin

Slide 27 - Quizvraag

Zoek alle aanwijzende vnw. in deze zin:
Die jongen, die daar loopt, is echt aardig.
A
2 x het woord Die
B
Alleen het eerste woord DIE
C
Alleen het tweede woord DIE
D
Geen aanwijzend vnw. in deze zin

Slide 28 - Quizvraag

Welke voornaamwoorden staan in deze zin: Welke leerlingen willen met elkaar een groepje vormen,dat een poster maakt?
A
vragend en betrekkelijk
B
vragend/wederkerend en betrekkelijk
C
betrekkelijk en wederkerend
D
vragend/wederkerig en betrekkelijk

Slide 29 - Quizvraag

Welk voornaamwoorden staan in deze zin:
Jij vergist je al die tijd al.
A
wederkerig en aanwijzend
B
betrekkelijk
C
wederkerend
D
Persoonlijk, wederkerend, aanwijzend

Slide 30 - Quizvraag

Schrijf zelf een zin met een persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord

Slide 31 - Open vraag