Taalverzorging 4E

Taalverzorging
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

  • interpunctie 
  • hoofdletters 
  • apostrof en accent 
  • koppelteken en trema 
  • congruentie 
  • verwijswoorden 
  • trappen van vergelijking met als/dan
  • meervouden znw


Slide 2 - Tekstslide

interpunctie
hoofdletters
koppelteken en trema
apostrof en accent
congruentie
verwijs-
woorden
trappen van vergelijking en als/dan
meervouden zelfstandig naamwoorden
Hoge komma en het streepje op een letter om er nadruk op te leggen
Grote letter aan het begin van een zin, bij namen en feestdagen.
Deze woorden worden als er meer van zijn op verschillende manieren geschreven.
Liggend streepje en twee puntjes die nodig zijn voor de uitspraak.
Tekens in de tekst zodat het juist gelezen wordt
Onderwerp en persoonsvorm moeten in hetzelfde getal staan
Als het gelijk is, gebruik je een ander woord dan wanneer het ongelijk is. 
Naar een persoon is het anders dan naar een ding of dier. Ook de-woorden en het-woorden verschillen.

Slide 3 - Sleepvraag

Welk woord moet met hoofdletter?

1 op de tien mensen is niet sportief.
A
1
B
niks
C
op
D
geen idee

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord moet met hoofdletter?
's ochtends zijn er altijd veel leerlingen te laat
A
's
B
ochtends
C
niks
D
alles

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel woorden moeten met hoofdletters?

uit onderzoek bleek dat meer mensen apple dan samsung op mavo muurhuizen
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 6 - Quizvraag

Welke woorden zijn goed geschreven?
A
bacteriën, poriën
B
bacterie's, poriën
C
pories, bacteries
D
bacteriën, porien

Slide 7 - Quizvraag

Welke woorden zijn goed?
A
begroeiing, mozaiek, diëet
B
begroeiing, mozaïek, dieet
C
begroeïng, mozaïek, dïeet
D
begroeïng, mozaiek, dieet

Slide 8 - Quizvraag

1. De jongen op wie/waarop Maarten verliefd is, heet Wietse.
2. Mees tegen wie/waartegen Nellie racete, won met Formule 1.

Slide 9 - Open vraag

Welke zin is goed?
A
Morgen krijgen we nieuwe tafel's.
B
Floor gaat naar de winkel voor nieuwe créme.
C
Sam kwam met goede ideeën voor de schoolopdracht.

Slide 10 - Quizvraag

Een roedel...
A
zeehonden
B
ganzen
C
dolfijnen
D
wolven

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin is de interpunctie correct?
A
Studenten die weinig colleges volgen, kunnen daar spijt van krijgen.
B
Studenten, die weinig colleges volgen, kunnen daar spijt van krijgen.

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
rëeen
B
woon-werkverkeer
C
vacuum
D
buïg

Slide 13 - Quizvraag

Welke stelling over juist formuleren klopt niet.


A
Controleer of je de werkwoorden kennen en kunnen, liggen en leggen goed gebruikt hebt.
B
Gebruik verwijswoorden, zo voorkom je dat je steeds dezelfde woorden gebruikt.
C
Controleer je tekst, laat je tekst als het kan ook controleren door iemand anders.
D
Begint de zin met een cijfer of getal gebruik dan geen hoofdletter in het woord dat erna komt.

Slide 14 - Quizvraag

Welk bezit is fout geschreven?
A
Mares agenda
B
Tess' sleutels
C
Daan's tas
D
Onno's fiets

Slide 15 - Quizvraag

Interpunctie
010

Slide 16 - Poll

Hoofdletters
010

Slide 17 - Poll

Meervouden
010

Slide 18 - Poll

Apostrof, accent
010

Slide 19 - Poll

Koppelteken, trema
010

Slide 20 - Poll

Congruentie
010

Slide 21 - Poll

Verwijswoorden
010

Slide 22 - Poll

Trappen van vergelijking en als/dan
010

Slide 23 - Poll

Waarover heb jij extra uitleg nodig?
Interpunctie
Hoofdletters
Meervouden van zelfstandig naamwoorden
Apostrof en accent
Koppelteken en trema
congruentie
verwijswoorden
Trappen van vergelijking met als/dan

Slide 24 - Poll


Nog iets anders, namelijk...

Slide 25 - Open vraag