volgorde

Dit leer je in deze les:
Je maakt een correcte hoofdzin.
Je maakt een correcte hoofdzin met inversie.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Dit leer je in deze les:
Je maakt een correcte hoofdzin.
Je maakt een correcte hoofdzin met inversie.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
tweede werkwoord
1
2
3
4
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 2 - Sleepvraag

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
leren
1
2
3
4
Nederlands
Zij
wil

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is de goede woordvolgorde in een zin met inversie? (tijd,plaats ed)
tweede werkwoord
1
2
3
4
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is de goede woordvolgorde in een zin met inversie?
leren
1
2
3
4
5
Nederlands
ze
wil
Dit jaar

Slide 5 - Sleepvraag

Voegwoorden

Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden 

en / maar / want / of

Het onderwerp wie/wat (subject) en de persoonsvorm (werkwoord) staan naast elkaar.

Het is al laat en ik moet nog boodschappen doen.

Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond, want het regent nu.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Slide 6 - Tekstslide

De woordvolgorde van de rest van de zin



Meestal gebruik je:
Tijd (wanneer?) - Manier (hoe/wie/wat) - Plaats (waar?)

Bijvoorbeeld:
Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.

Slide 7 - Tekstslide

Nu gaan jullie zelf oefenen!
Bij de volgende oefeningen moeten jullie steeds het goede antwoord kiezen.
pak papier en schrijf je antwoord op

Slide 8 - Tekstslide

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

"Bijna elke dag ze gaan naar het buurthuis."
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

"In de bibliotheek lezen ze een boek."
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

"Dichtbij hun huis is een bioscoop."
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

"Dan ze gezellig praten met anderen."
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Ik ga morgen toe naar school.
B
Ik morgen ga naar school toe.
C
Ik ga morgen naar school toe.
D
Ik ga naar school morgen toe.

Slide 13 - Quizvraag

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Hebben wij een nieuwe auto gekocht.
B
Wij hebben gekocht een nieuwe auto .
C
Gekocht hebben wij een nieuwe auto.
D
Wij hebben een nieuwe auto gekocht.

Slide 14 - Quizvraag

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Hebben jullie morgen geen huiswerk?
B
Morgen hebben jullie geen huiswerk.
C
Jullie hebben morgen geen huiswerk.
D
Jullie hebben geen huiswerk morgen.

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Slide 17 - Link

Slide 18 - Link

Dit heb je in deze les geleerd:
Je maakt een correcte hoofdzin.
Je maakt een correcte hoofdzin met inversie.

Slide 19 - Tekstslide

Hoe gaat dat nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll