Geluid oefenen

Koppel de woorden die bij elkaar passen.
Mens
Luidspreker
Lucht
Microfoon
Water
Geluidsbron
Geluidsbron
Tussenstof
Tussenstof
Ontvanger
Ontvanger
1 / 14
volgende
Slide 1: Sleepvraag
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Koppel de woorden die bij elkaar passen.
Mens
Luidspreker
Lucht
Microfoon
Water
Geluidsbron
Geluidsbron
Tussenstof
Tussenstof
Ontvanger
Ontvanger

Slide 1 - Sleepvraag

Als een luidspreker geluid geeft, beweegt de conus heen en weer. Daardoor ontstaan er drukverschillen in de lucht. Wat gebeurt er met de lucht bij de conus, als de conus naar buiten beweegt?
A
De lucht wordt 'verdund'
B
De lucht wordt samengedrukt

Slide 2 - Quizvraag

Selecteer het woord dat ontbreekt.
Je kunt het geluid van een geluidsbron alleen horen als er een ... is tussen de geluidsbron en je oren.
A
Tussenstof
B
Trilling
C
Geluidsbron
D
Ontvanger

Slide 3 - Quizvraag

Als het onweert, dan zie je eerst de bliksemflits. Later hoor je de donder. Welke bewering is juist?
A
De geluidssnelheid is even groot als de snelheid van het licht.
B
De geluidssnelheid is groter dan de snelheid van het licht.
C
De geluidssnelheid is kleiner dan de snelheid van het licht.

Slide 4 - Quizvraag

Als geluidsgolven het oor bereiken, dan zal het trommelvlies gaan trillen.
Wat gebeurt er met het trommelvlies als de luchtdruk bij A groter is dan bij B?
A
Het trommelvlies beweegt naar buiten (richting A).
B
Het trommelvlies beweegt naar binnen (richting B).
C
Het trommelvlies blijft op zijn plaats.

Slide 5 - Quizvraag

Voordat je een geluid hoort, moeten er een aantal stappen achter elkaar plaatsvinden. Zet de volgende stappen in de juist volgorde (bovenaan is stap 1).
De hersenen ontvangen het signaal.
Een geluidsbron produceert een geluid.
Je trommelvlies gaat trillen.
Je bent je bewust van het geluid: je hoort het geluid.
De luchtdruk buiten je oor verandert.
Zintuigcellen nemen de beweging waar.

Slide 6 - Sleepvraag

Eva wilt op haar gitaar een lage toon spelen met twee snaren. Hiervoor maakt zij twee keuzes.
Keuze 1: Eva kiest voor de dunste snaar op de gitaar.
Keuze 2: Eva kiest voor de snaar met de laagste spanning.
Welke keuze(s) zijn juist en zorgen dus voor een lage toon?
A
Keuze 1
B
Keuze 2
C
Keuze 1 en 2
D
Geen van beiden

Slide 7 - Quizvraag

Kees heeft twee snaren, een lange en een kortere. Hij wilt een zo hoog mogelijke toon maken. Welke snaar moet Kees pakken?
A
De lange snaar
B
De korte snaar
C
Maakt niet uit

Slide 8 - Quizvraag

Hiernaast is het scherm van een oscilloscoop weergegeven.
De breedte van het beeld is 2 milliseconde. Wat is de frequentie van de trilling?
A
500 Hz
B
100 Hz
C
5000 Hz
D
1000 Hz

Slide 9 - Quizvraag

Hiernaast zie je een oscilloscoopbeeld. De beeldbreedte is 0,01 s. Wat is de frequentie van de trilling?
A
500 Hz
B
450 Hz
C
400 Hz
D
4000 Hz

Slide 10 - Quizvraag

Hiernaast zie je een oscilloscoopbeeld. De beeldbreedte is 0,01 s. Wat is de frequentie van de trilling?
A
500 Hz
B
450 Hz
C
400 Hz
D
4000 Hz

Slide 11 - Quizvraag

Hiernaast staat een audiogram van Pieter weergegeven.
Wat kun je hieruit zeggen over het gehoor van Pieter?
A
Pieter heeft een goed gehoor.
B
Pieter hoort lage tonen slecht.
C
Pieter hoort hoge tonen slecht.
D
Hieruit kan je niks zeggen.

Slide 12 - Quizvraag

Hiernaast zijn 4 schermen van een oscilloscoop weergegeven.
Welke schermen geven de laagste geluidssterkte aan?
A
A en D
B
B en C
C
A en B
D
C en D

Slide 13 - Quizvraag

Een woonwijk langs een snelweg heeft geklaagd over geluidsoverlast. De gemeente gaat dit aanpakken en komt met 4 mogelijke oplossingen. Welk of welke oplossing(en) is/zijn een oplossing tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk
A
Geluidsarm asfalt
B
Huizen geluidsdicht isoleren
C
Grondwal
D
Geluidsschermen plaatsen

Slide 14 - Quizvraag