Ma 25 sept. Spelling Persoonsvorm en Voltooid deelwoord.

Ma 25 sept. Spelling Persoonsvorm en Voltooid deelwoord.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ma 25 sept. Spelling Persoonsvorm en Voltooid deelwoord.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  Lesdoel:
            1.  herhalen spelling persoonsvorm tt
            2. spelling van het voltooid deelwoord
            3. spelling persoonsvorm vt



  



Slide 2 - Tekstslide

regels spelling persoonsvorm t.t
- bij ik schrijf je de ik-vorm
- bij jij/u/zij/het schrijf je de ik-vorm +t
- als jij/je achter de persoonsvorm staat, komt er geen extra t. 
- bij wij/julli/zij schrijf je het hele werkwoord. 

Slide 3 - Tekstslide

Aantekening
Spelling - persoonsvorm tegenwoordige tijd



Blz. 27 in je boek

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen uit blok 1 en 2
Persoonsvorm: altijd een werkwoord.
Stam van het werkwoord.
Klankvast en klankveranderend.



spelling tt
spelling vt
spelling voltooid deelwoord

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg spelling persoonsvorm in tegenwoordige tijd
Spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

ik loop
jij loopt
loop jij?
hij/zij/het loopt
wij/jullie/zij lopen
ik fiets
jij fietst
fiets jij?
hij/zij/het fietst
wij/jullie/zij fietsen
ik word
jij wordt
word jij?
hij/zij/het wordt
wij/jullie/zij worden

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
kampeerde, vierde
B
kampeerden, vierden
C
kampeerdde, vierdde
D
kampeerdden, vierdden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de hoofdregel voor de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd?
A
't kofschip of 't sexy fokschaap
B
op gevoel
C
ik-vorm + t
D
stam + t

Slide 8 - Quizvraag

Bij de spelling persoonsvorm verleden tijd maakt het uit of je een sterk of een zwak werkwoord hebt.
A
waar
B
niet waar
C
wat!?

Slide 9 - Quizvraag

Hoe moet je letten op de spelling van de persoonsvorm in tegenwoordige tijd?
A
Je moet letten op de juiste uitgang van het werkwoord.
B
Je moet letten op de betekenis van het werkwoord.
C
Je moet letten op het geslacht van het onderwerp.
D
Je moet letten op de lengte van het werkwoord.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
bereide
B
bereiden
C
bereidde

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
vergiste
B
vergisten
C
vergistte
D
vergistten

Slide 12 - Quizvraag

't Kofschip

Slide 13 - Tekstslide

't kofschip


‘T KOFSCHIP-X

Laatste letter van de stam:
Wel in ‘t Kofschip-X ik-vorm + te(n)
Niet in ‘t Kofschip-X  ik-vorm + de(n)



Slide 14 - Tekstslide

't kofschip

Slide 15 - Tekstslide

Juiste spelling voltooid deelwoord.

De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekent
B
bekend

Slide 16 - Quizvraag

voltooid deelwoord
goede spelling ?
A
ik heb opgestapelt
B
ik heb opgestapeld

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
de , het , een
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn voltooide deelwoorden?
A
schrijven
B
gedacht
C
overkomen
D
verteld

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
aankomen
B
groeten
C
gedaan
D
zwemmen

Slide 21 - Quizvraag

voltooid deelwoord
goede spelling ?
A
ik was geraakt
B
ik was geraakd

Slide 22 - Quizvraag

Huiswerk voor di 26 sept
Maken opdr. 1 t/m 5
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Slide 23 - Tekstslide