Theorie basis en (foto) opdrachten-onderbouw KD

Theaterbegrippen - 1
Kunst Drama - oefentoets onderbouw

LESDOEL:
inzicht krijgen in hoe goed je de stof kent & kan toepassen. 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Theaterbegrippen - 1
Kunst Drama - oefentoets onderbouw

LESDOEL:
inzicht krijgen in hoe goed je de stof kent & kan toepassen. 

Slide 1 - Tekstslide

LESDOEL:
inzicht krijgen in hoe goed je de stof kent & kan toepassen.
Ik schat vooraf in dat ik...:
A
... dit fantastisch ga doen; ik weet alles al
B
... dit best aardig ga doen; ik weet al veel
C
... vast wel een aantal dingen weet, maar ook best veel nog niet weet
D
... dit niet best ga maken; ik denk dat ik te weinig weet

Slide 2 - Quizvraag

waaruit bestaat 'non-verbaal spel'
A
geluid-attribuut-gezicht
B
bovenlichaam-onderlichaam-hoofd
C
houding-gebaren-mimiek
D
houding-decor-mimiek

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn de 5 'spelgegevens'?
A
kostuum-tekst-geluid-rekwisieten-decor
B
wie-waar-wat-wanneer-waarom
C
rol-ruimte-dramatisch verloop-tijd-motief
D
houding-gebaar-mimiek-tekst-geluid

Slide 4 - Quizvraag

Wat helpt bij het 'geloofwaardig' spelen van een scene?
A
Altijd iemand spelen die op je zelf lijkt
B
Dat kan alleen een professionele acteur
C
Goede concentratie, samenspel en inleving
D
Met je gezicht richting publiek spelen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is 'mimiek'?
A
Mime technieken
B
Gezichtsuitdrukkingen
C
Lichaamshouding
D
Pantomime (letterlijk uitbeelden)

Slide 6 - Quizvraag

Wat hoort bij 'fysiek' spel?
A
Houding & beweging
B
Stem, houding en gezicht
C
Gezichtsuitdrukkingen met geluid en tekst
D
Dialoog en handelingen

Slide 7 - Quizvraag

'Verbaal-spel' is...
A
spelen met mimiek en zinnen
B
spelen met tekst
C
geluiden en beweging
D
improviseren met beweging

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een 'actie'?
A
Het moment dat het stuk begint
B
Met een groep actief spelen
C
Spannende vechtscene
D
Een zichtbare handeling tijdens het spel

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde van een 'Afgang' bij toneel?
A
Opkomst
B
Freeze
C
Off stage
D
Black out

Slide 10 - Quizvraag

noem 2 voorbeelden van ATTRIBUTEN

Slide 11 - Woordweb

Wat is een 'attribuut'?
A
Een rekwisiet
B
Hulpmiddel dat een rol ondersteunt
C
Spullen die typisch bij een personage horen
D
Decorstuk

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een 'type(-tje)'
A
Personage omschrijving
B
Personage dat met grote gebaren speelt en met een accent spreekt
C
Een rol waarbij 1 karaktertrek uitvergroot is uitgewerkt
D
Personage uit een musical

Slide 13 - Quizvraag

Wat bedoelen we met 'de Vierde wand'?
A
Achterwand
B
Wand waar de coulissen naartoe gaan bij een decorwissel
C
Denkbeeldige wand tussen speelvlak en publiek
D
De plek in een theaterzaal waar de techniek is opgesteld

Slide 14 - Quizvraag

noem een voorbeeld van een DECORSTUK

Slide 15 - Woordweb

welke verschillende soorten 'conflicten' zijn er?
A
vechten - ruzie - schreeuwen - boosheid
B
innerlijk - onderling - attributen - decor
C
innerlijk - onderling - object - omgeving
D
emotie - karakter - object - omgeving

Slide 16 - Quizvraag

Beschrijf in 1 complete zin met concrete spelgegevens een voorbeeld van een CONFLICT (1 van de 4 soorten)

Slide 17 - Open vraag

door deze toets heb ik geleerd
A
dat ik best al veel theatertermen ken
B
dat ik vaak twijfel over de betekenis van theatertermen
C
dat ik veel weet, maar het nog niet altijd kan toepassen in mijn spel
D
dat ik de basis stof echt moet herhalen en oefenen

Slide 18 - Quizvraag

Kies een emotie: Angst / Verdriet / Enthousiasme / Verwaand / Woedend
Maak een FOTO waarop je gezicht heel duidelijk te zien is met die emotie.
Schrijf er een toneel-zin bij die past bij die emotie; dus een tekst die een personage met die emotie zou kunnen zeggen in een scene.
Die foto + tekst lever je hier in.

Slide 19 - Open vraag

Kies een 2e emotie: Angst / Verdriet / Enthousiasme / Verwaand / Woedend
Maak een FOTO waarop je gezicht heel duidelijk te zien is met die emotie.
Schrijf er een zin bij die past bij die emotie; een tekst die een personage met die emotie zou kunnen zeggen in een scene.
Die foto + tekst lever je hier in.

Slide 20 - Open vraag

Bouw thuis met spullen die beschikbaar zijn een theater-decor.
Je mag kiezen uit de volgende locaties om na te bouwen: OERWOUD / RESTAURANT / LABORATORIUM / BIBLIOTHEEK / SPOOKHUIS / VUILNISBELT
  • In jouw decor moet minimaal 1 ‘personage’ aanwezig zijn, dat ook nagebouwd is (bv. met kussens / jas / pet / bril etc.).
  • Richt zorgvuldig in en probeer creatief gebruik te maken van ruimte en spullen.
  • Kijk kritisch of je helemaal tevreden bent en maak dan pas 1 goeie foto.
  • Kijk kritisch en maak een zo mooi en kloppend mogelijke foto (dus niet heel veel plafond of achtergrond die er niet bij hoort). Nog niet tevreden? Verander dan iets en maak een nieuwe foto.






Slide 21 - Tekstslide

Lever hier de beste foto in van jouw thuis-decor:
OERWOUD / RESTAURANT / LABORATORIUM / BIBLIOTHEEK / SPOOKHUIS / VUILNISBELT
+ minstens 1 nagebouwd personage (bv. knuffels / kussens / ...)

Slide 22 - Open vraag