vitale functie opdrachten + quiz

Wat zijn vitale functie's
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat zijn vitale functie's

Slide 1 - Tekstslide

Vitale functies
Ademhaling
Circulatie (Bloeddruk +
Hartslag)
Temperatuur
Bewustzijn

Slide 2 - Tekstslide

Normaalwaarde ademhaling
Wat was de frequentie?
Wat observeer je?
Wat is de normaalwaarde?

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht
Tel bij je buurman of buurvrouw de ademhaling volgens protocol.


Slide 4 - Tekstslide

Opdracht
Tel de hartslag van je buurman of buurvrouw volgens protocol

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 
meet de bloeddruk bij je buurman/buurvrouw

Slide 6 - Tekstslide

Temperatuur
  • Wat is een normaal waarde?
  • Wat is koorts? 
  • Welke wijze opnemen?

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 
Meet de temperatuur bij je buurman of buurvrouw volgens protocol

Slide 8 - Tekstslide

Vitale functies
Wat is nu eigenlijk normaal? 

Slide 9 - Tekstslide

hypertensie betekend:
A
een te lage bloeddruk
B
een te hoge bloeddruk
C
een onregelmatige bloeddruk
D
een goede bloeddruk.

Slide 10 - Quizvraag

Een normale adem frequentie is;
A
tussen de 9 en 18 keer per minuut
B
meer dan 20 per minuut
C
van 12 tot 16 keer per minuut
D
minder dan 8 keer per minuut

Slide 11 - Quizvraag

Een bloeddruk van 120/80 is een gezonde bloeddruk
A
onjuist
B
juist

Slide 12 - Quizvraag

het meten van de temperatuur doe je:
A
rectaal
B
thympanisch
C
axicllair
D
alle drie de methodes zijn goed.

Slide 13 - Quizvraag

als de slagen van het hart regelmatig slaan noem je dit:
A
regulair
B
irregulair

Slide 14 - Quizvraag

een temperatuur van hoger van 37.5 graden noem je koorts
A
Waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Als je de ademhaling gaat tellen vertel je dit duidelijk van te voren
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

bij een bloeddruk meting is het volgende belangrijk:
A
een patiënt zit in rust
B
een patiënt mag niet praten
C
een patiënt beweegt niet tijdens de meting.
D
A,B,en C zijn allemaal waar.

Slide 17 - Quizvraag

Bloeddruk van een zorgvrager meet je altijd om de linker arm.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 18 - Quizvraag

Saturatie
A
laat zien wat de hoeveelheid zuurstof in het bloed is
B
hoeveelheid erytrocyten in het bloed
C
een waarde waaraan je kan zien hoe snel iemand ademt
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 19 - Quizvraag

Bij een gezonde zorgvrager meet je in rust een saturatie van hoeveel%?
A
tussen de 90 en 95%
B
95% of hoger
C
tussen de 85 en 90%
D
allemaal zijn prima.

Slide 20 - Quizvraag