Spelling H2 les 1 - 2M1

ma. 23 nov. - 2M1 - 5e uur
Lesdoel: aan het einde van de les weet je hoe, wanneer en waarom je leestekens en hoofdletters moet gebruiken.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

ma. 23 nov. - 2M1 - 5e uur
Lesdoel: aan het einde van de les weet je hoe, wanneer en waarom je leestekens en hoofdletters moet gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

DOEL:

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN


- je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt

- je kunt punt, vraagteken, uitroepteken en komma gebruiken

- je kunt dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat

Slide 3 - Tekstslide

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 4 - Woordweb

Waarom leestekens en hoofdletters?




    Hoofdletters en leestekens maken een tekst makkelijker om te lezen je weet waar een zin begint en eindigt hierdoor begrijp je de tekst ook beter

    Hoofdletters en leestekens maken een tekst makkelijker om te lezen. Je weet waar een zin begint en eindigt. Hierdoor begrijp je de tekst ook beter.

    Slide 5 - Tekstslide

    Verschillen in betekenis

    - Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


    - Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

    Waardoor komt het verschil in betekenis?

    Slide 6 - Tekstslide

    Slide 7 - Tekstslide

    Slide 8 - Tekstslide

    Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
    A
    namen van winkels
    B
    familienamen
    C
    namen van maanden
    D
    namen van musea

    Slide 9 - Quizvraag

    Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
    A
    namen van feestdagen
    B
    namen van jaargetijden
    C
    namen van personen
    D
    namen van bedrijven

    Slide 10 - Quizvraag

    Een komma zet je ... (meerdere antwoorden zijn goed)
    A
    tussen twee persoonsvormen
    B
    tussen twee verbindingswoorden
    C
    tussen twee moeilijke woorden
    D
    tussen delen van een opsomming

    Slide 11 - Quizvraag

    LEESTEKENS 

    - punten

    - vraagtekens

    - uitroeptekens

    - komma's

    Slide 12 - Tekstslide

    PUNTEN 

    - Aan het einde van een zin


    Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

    Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

    Slide 13 - Tekstslide

    PUNTEN

    - Na of in sommige afkortingen


    d.m.v.  -  m.a.w.  -   i.i.g.

      dhr.  -  mevr.  -   mej.

    max.   -  min.  - nr.

    Slide 14 - Tekstslide

    VRAAGTEKENS

    - Na een directe vraag


    Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?

    'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.

    Wanneer geen vraagteken?

    Bij een indirecte vraag gebruik je géén vraagteken.

    Ik zou graag weten, wanneer je op school komt.

    Slide 15 - Tekstslide

    UITROEPTEKENS 

    - Om aan te geven dat iemand luid roept / na een uitroep


    'Ik ben beneden!' klonk het vanuit de kelder.



    Slide 16 - Tekstslide

    UITROEPTEKENS

    - Om een bevel of waarschuwing aan te geven


    Stop!

    Pas op!

    Kom hier!



    Slide 17 - Tekstslide

    KOMMA'S

    - Maken een zin overzichtelijker.

    - Staan op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt.


    Als ik op naar buiten ga, (...haal adem) laat ik dat altijd even weten. 



    Slide 18 - Tekstslide

    KOMMA'S 

    - Als pauzeteken in een zin


    Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.



    Slide 19 - Tekstslide

    KOMMA'S 

    - Tussen de delen van een opsomming


    Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en hazelnoot.



    Slide 20 - Tekstslide

    KOMMA'S 

    - Tussen twee persoonsvormen


    Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.



    Slide 21 - Tekstslide

    LEESTEKENS 


    - dubbele punt bij een citaat

    - aanhalingstekens bij een citaat

    Slide 22 - Tekstslide

    Weet jij (nog) wat een citaat is?

    Slide 23 - Woordweb

    CITAAT

    - Wanneer iemands woorden letterlijk weergegeven worden, heet dit een citaat

    - staat altijd tussen aanhalingstekens

    - wordt ook de 'directe reden' genoemd

    - begint meestal met een hoofdletter




    Slide 24 - Tekstslide

    AANHALINGSTEKENS bij citaat

    - Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens


    Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'

    Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'


    Indirecte rede: Selma zei dat ze die film erg goed vond. 




    Slide 25 - Tekstslide

    DUBBELE PUNT bij citaat

    - Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt


    Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'

    Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




    Hoofdletter
    Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!

    Slide 26 - Tekstslide

    Juist of onjuist:
    Pieter Van Duinrade
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 27 - Quizvraag

    Juist of onjuist:
    maandag
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 28 - Quizvraag

    Juist of onjuist:
    Audi
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 29 - Quizvraag

    Juist of onjuist:
    afrikaanse
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 30 - Quizvraag

    Juist of onjuist:
    Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 31 - Quizvraag

    Juist of onjuist:
    Lotte zei: 'Wat een stomme toets.'
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 32 - Quizvraag

    DOEL

    LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

    - je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt

    - je kunt punt, vraagteken, uitroepteken en komma gebruiken

    - je kunt dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat


    VRAGEN?

    Slide 33 - Tekstslide

    Zelfstandig werken
    Maak opdr. 1, 2 en 3 op blz. 59 = huiswerk morgen (di. 24/11)

    • Lees eerst de theorie op blz. 58.
    • Werk alleen.
    • Werk in stilte.
    • Heb je een vraag? Steek je vinger op.

    Slide 34 - Tekstslide