Water smeltpunt/kookpunt

WATER
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WATER

Slide 1 - Tekstslide

moleculen
  • Moleculen zijn de kleinste deeltjes van een stof
  • Die bestaan op hun beurt uit atomen
  • Een watermolecuul - H O (2 atomen waterstof en 1 atoom zuurstof)
2

Slide 2 - Tekstslide

Moleculen
  • ALLE moleculen van elke stof bewegen altijd een heel klein beetje
  • Als je een stof kouder maakt, gaan de moleculen minder bewegen, totdat ze (bijna) niet meer bewegen en dan heb je een vaste stof (bv. ijs)
  • Maak je de stof weer warmer (meer molecuul beweging) dan wordt de stof vloeibaar (bv. water)
  • Verwarm je nog meer (tot kookpunt) dan gaan ze steeds meer bewegen en wordt de stof gasvormig
  • Water stolt bij nul graden celcius (vriespunt) en kookt bij 100  C  (kookpunt)
o

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

FASEN
  • 3 fasen (vormen) van water: ijs, vloeistof en waterdamp
  • verandering van de ene fase in de andere: fase-overgangen:
  • vloeibaar naar vast= bevriezen (bij andere stoffen:stollen)
  • vast naar vloeibaar: smelten
  • vloeibaar naar gasvormig (damp): verdampen
  • gasvormig naar vloeibaar: condenseren

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Video

Oppervlaktewater is:
A
Water dat aan de oppervlakte drijft
B
Water dat op het oppervlak van bv. de straat ligt
C
Water van meren , rivieren en zeeën
D
Lengte X breedte van bv. een meer

Slide 11 - Quizvraag

Water komt op aarde in alle 3 de verschillende fasen voor !
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een molecuul

Slide 13 - Open vraag

Het kookpunt van water is 98 graden celcius
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Bij condenseren
A
verandert ijs in gas
B
verandert gas in ijs
C
verandert gas in vloeistof
D
verandert vloeistof in gas

Slide 15 - Quizvraag

Bij verdamping
A
Bewegen de moleculen heel snel
B
Bewegen de moleculen bijna niet

Slide 16 - Quizvraag

Water in je lichaam
A
is een voedingsstof
B
laat je lichaam koelen
C
is een voedingsstof en een transportmiddel
D
is een transportmiddel

Slide 17 - Quizvraag

Voor verdamping is warmte nodig
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Waardoor koelt je lichaam af als je zweet
A
Zweet is koud
B
Voor verdamping van zweet is warmte nodig; die komt uit je huid
C
In zweet zitten allerlei stoffen die je huid koud maken
D
Zout in zweet vormt een laagje op je huid

Slide 19 - Quizvraag

Als zeewater verdampt is de waterdamp zout.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag