Voorstellen

Voorstellen
Introducing yourself and asking about someone.

Doel: Leren hoe je jezelf voorstelt en vragen stelt om meer te weten te komen over iemand anders.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voorstellen
Introducing yourself and asking about someone.

Doel: Leren hoe je jezelf voorstelt en vragen stelt om meer te weten te komen over iemand anders.

Slide 1 - Tekstslide

Step 1: Voorstellen
 - What's your name?
- What's your age?
- Where do you live?
- Do you have hobby's?

Stap 2: Vragen stellen
Stel je vragen aan je buurman/vrouw:
"What is your name?"
"How old are you?"
"Where do you live?"
"What do you like to do?"

Slide 2 - Tekstslide

Step 3
Oefen in tweetallen. De ene leerling is "Student A" en de andere is "Student B".

Student A begint met zichzelf voor te stellen en stelt vragen aan Student B.
Student B reageert op de vragen en stelt daarna dezelfde vragen aan Student A.

Na 5 minuten wisselen.

Step 4

Stel nog meer vragen, zoals:
"What is your favorite food?"
"Do you have any pets?"
"What is your favorite color?"

Bedenk ook zelf vragen.

Slide 3 - Tekstslide

Step 5: Stel elkaar voor

"His/her name is [naam]."
"He/she is [leeftijd] years old."
"They like [hobby]."

Slide 4 - Tekstslide

- Leg je hand op een 
papier
- Maak een omtrek 
van je hand
- Bij elke vinger komt een
iets te staan over wat je 
van het boek vindt.
Palm van de hand: Titel van het boek, naam schrijver, naam leerling.
Duim: Dit vond ik erg goed aan het boek.
Wijsvinger: Hier ging het boek over.
Middelvinger: Dit vond ik stom.
Ringvinger: Vind je dat anderen het boek moeten lezen?
Pink: Dit zou beter kunnen. Noem een verbeterpunt.

Slide 5 - Tekstslide

Mijn dag
Vertel over gisteren. Wat heb je gedaan.
Gebruik de woorden: eerst, dan, daarna, ten slotte

Slide 6 - Tekstslide

Mijn dag
wake up = wakker worden
get up = opstaan
eat breakfast = ontbijten
go to school = naar school gaan
have lunch = lunchen
go home = naar huis gaan
do homework = huiswerk maken
go to bed = naar bed gaan

Slide 7 - Tekstslide

Vul de woorden in de zinnen in:
I ______ up at 7 o'clock. (wake)
I ______ breakfast at 8 o'clock. (eat)
I ______ to school at 9 o'clock. (go)
I ______ lunch at school at 12 o'clock. (have)
I ______ home at 4 o'clock. (go)
I ______ homework in the evening. (do)
I ______ to bed at 10 o'clock. (go)

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf over je eigen dag.
Schrijf een kort tekstje (3-5 zinnen). Gebruik de woorden en zinnen die je net hebt geleerd.

Bijvoorbeeld:

"I wake up at 7 o'clock. I eat breakfast at 8 o'clock. I go to school at 9 o'clock. I have lunch at 12 o'clock. I go home at 4 o'clock."

Slide 9 - Tekstslide

Vraag aan je klasgenoot

What time do you wake up?
What time do you go to school?
What time do you go to bed?

Slide 10 - Tekstslide