H3G:voir & venir

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Aujourd'hui:

verbes irréguliers

voir & venir

la différence?

régulier: regels die je kan leren

(parler, finir, vendre)

irréguliers: ieder ww is anders (uit je hoofd leren)

(avoir, être, faire, prendre, aller, voir, venir, pouvoir, vouloir)

avoir

être

faire

aller

pouvoir

vouloir

venir

prendre

voir

willen

kunnen

komen

zijn

gaan

nemen

mogen

maken

zien

hebben

doen

welke tijden kennen we al?

1. présent, pc, fs
2. présent, pc, fp
3. présent, fp, fs
4. présent, pc, imparfait

Zet de juiste tijden bij de werkwoordsvorm

futur proche

passé composé

présent

aller + infinitief

stam + uitgang

hulp ww + voltooid deelwoord

Zet de juiste tijden bij de werkwoordsvorm

nous allons boire un coca

est-ce que tu as été chez le médecin?

les filles achètent un jean

futur proche

présent

passé composé

Voir: zien

Ik zie = je vois

Jij ziet = tu vois

Hij/zij ziet = il/elle voit

Wij zien = nous voyons

Jullie zien / u ziet = vous voyez

Zij zien = ils/elles voient

ik ga zien = je vais voir

jij gaat zien = tu vas voir

hij/zij gaat zien = il/elle va voir

wij gaan zien = nous allons voir

jullie gaan zien = vs allez voir

zij gaan zien = ils  vont voir

passé composé

Ik heb gezien = j'ai vu

Jij hebt gezien = tu as vu

Hij/zij hebt gezien = il/elle a vu

Wij hebben zien = nous avons vu

Jullie hebben zien / u heeft ziet = vous avez vu

Zij hebben zien = ils/elles ont vu

venir: komen

Ik zie = je viens

Jij ziet = tu viens

Hij/zij ziet = il/elle vient

Wij zien = nous venons

Jullie zien / u ziet = vous venez

Zij zien = ils/elles viennent

ik ga komen = je vais venir

jij gaat komen= tu vas venir

hij/zij gaat komen = il/elle va venir

wij gaan komen = nous allons venir

jullie gaan komen= vs allez venir

zij gaan komen = ils  vont venir

passé composé

ik ben gekomen = je suis venu

jij bent gekomen = tu es venu

hij is gekomen= il est venu

zij is gekomen = elle est venue

wij zijn gekomen = nous sommes venus

Jullie zijn gekomen = vous êtes venus

zij zijn gekomen = ils sont venus

zij zijn gekomen = elles sont venues

passé composé met être

wanneer een werkwoord wordt vervoegd met être, krijgt het voltooid deelwoord een extra letter:

vrouwelijk een E

meervous een S

vrl mv een ES

(venir) Ils ..... dans 3 semaines

1. viennent
2. venons
3. viendront
4. veniront

zij is gekomen (venir)

1. elle est venue
2. elle venait
3. elle est venu
4. elle a venu

nous voyions

1. wij zien
2. wij hebben gezien
3. wij zagen

voir - passé composé
nous...................
schrijf in kleine letters zonder punt

venir - passé composé
Ils...................

schrijf in kleine letters zonder punt

vervoeg: venir, présent, elles ...

venir

Ik ben gekomen (passé composé)

1. je viendrai
2. je suis venu
3. j'ai venu
4. je viens

Venir

Ik kom (présent)

1. je vens
2. je viens
3. je suis venu

Zet in de présent
Nous (venir)

1. voulons
2. venons
3. viennent
4. viens

Vertaal in het Frans: Hij is gekomen

1. On est venu
2. Il est venu
3. Il est venue

je comprends l'explication

😒🙁😐🙂😃