Teaching vocabulary
1 / 17
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Do these words have the same meaning?
A
Yes
B
No
Slide 2 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Lesson subject?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
What does old-timer mean in Dutch?
A
old car
B
old man
C
an old clock
D
prehistory
Slide 4 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
What does 'the other day' translates to in Dutch?
Slide 5 - Open vraag
'the other day' doesn't mean 'de andere dag' in Dutch, it translates into 'onlangs, pas geleden, recent...'
What is the Dutch translation of 'brutal?'
A
Brutaal
B
Bruut
C
Onbeleefd
D
Respectloos
Slide 6 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
What is the Dutch equivalent of 'chips' in (British-) English?
Slide 7 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 8 - Tekstslide
Words that may look the same, are usually something different.
Slide 9 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
What are those words?
Slide 10 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
happy
fortune
far
to break
to fix
sad
bad luck
close
Slide 11 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Do you know any others?
Slide 12 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Slide 13 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
What are those words?
Slide 14 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
What's the plural of: 'museum'?
Slide 15 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
What's the plural of: 'person'?
Slide 16 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
one child but two ...
Slide 17 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
