Voorbereiding PWW Toetsvragen

• Nieuwsbegrip
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1

Voorbereiding Proefwerkweek 

welke soorten vragen
ken je ?

Doel van de les 

• Je weet dat er verschillende soorten toetsvragen zijn. 
• Je leert belangrijke woorden die vaak in toetsvragen staan. 
• Je weet hoe er in een vraag verwezen kan worden naar een zin of stukje tekst. 
• Je weet wat je kunt doen om het goede antwoord op een meerkeuzevraag te kiezen. 

Geef het antwoord op de vraag: welk ingrediënt heb je niet nodig?

1. azijn
2. Olie
3. peper
4. zout

Waardoor kun je snel een fout maken bij het beantwoorden van de vorige vraag?

1. door het woordje ingrediënt
2. door het woordje niet
3. omdat het een moeilijke tekst is
4. omdat ik het recept nog nooit gemaakt heb.

Wat moet je lezen als er in een vraag staat: Lees: De zomertijd … prettig. (r.6-7

1. Alle woorden die op regel 6 en regel 7 staan.
2. De zin in regel 6 die begint met de woorden ‘De zomertijd’ en eindigt met ‘in’
3. Je begint met lezen van de woorden ‘De zomertijd’ in regel 6 en stopt na het woord ‘prettig’ in regel 7
4. Je leest de zin aan het einde van regel 6 die doorloopt naar regel 7.

Wat wil de schrijver van tekst 3 vooral met deze tekst?

1. Vertellen hoe leuk hij oudejaarsavond vindt
2. Vertellen waarom het vuurwerk verbieden niet gaat lukken.
3. Vertellen waarom hij tegen het vuurwerkverbod is.
4. Vertellen waarom vuurwerk niet gevaarlijk is.

De schrijver vindt dat veel ouderen niet zo flauw moeten doen over vuurwerk.
Waarom vindt hij dat?

1. Omdat oude mensen bang zijn en te veel zeuren over dingen.
2. Omdat vuurwerk juist gezellig is en bij oudejaarsavond hoort.
3. Omdat vuurwerk verbieden toch niet gaat lukken.
4. Omdat ze zelf vroeger misschien ook vuurwerk afstaken.

je krijgt deze tekst op papier 

Lees tekst 4
Welk woord past het best op plaats 1

1. buiten
2. druk
3. gewoon
4. leeg

Lees tekst 4
Welke zin past het best op plaats 2

1. Dat is nu wel anders!
2. Dat vind ik belachelijk
3. En het stinkt nog steeds!
4. Wat een rare koning!

Kijk nog eens naar tekst 4.
In regel 15-16 staat: De straten zijn smal en er zijn veel fietsers.
Wat betekent ongeveer hetzelfde als smal?

1. niet breed
2. niet druk
3. niet klein
4. niet leeg

Waarom heeft de schrijver de tekst Amsterdamse grachten geschreven?

1. Om je te vragen of je weet dat er veel vissen in de grachten leven.
2. Om je te vertellen over de geschiedenis van de grachten.
3. Om reclame te maken voor een bezoek aan de grachten.
4. Om zijn mening te geven over hoe vies de grachten zijn

Welke twee antwoorden uit de vorige slide vul je in?

je krijgt deze tekst op papier 

Lees de zin: ‘Vanbuiten leek ... je dat.’ (regel 2-3) Welk signaalwoord kun je in deze zin vinden?

Het gebouw van De Regenboog is oud en bouwvallig. Lees de zin: ‘Af en ... deuren klemden.’ (regel 5 tot en met 6) Wat voor soort verband geeft deze zin weer?

1. oorzaak-gevolg
2. opsomming
3. tegenstelling

Lees de zin: ‘Hij werd ... teen terechtkwam.’ (regel 7 tot en met 8)
Welk signaalwoord past het best op plaats 1?

1. dus
2. maar
3. omdat
4. waardoor

Heb je nu geleerd hoe je verschillende vragen in een toets moet aanpakken?

1. ja , maar dat wist ik al
2. ja, ik heb er veel van geleerd
3. nee, ik doe het op mijn eigen manier
4. nee, ik vind het nog steeds moeilijk