Arbeid en productie

Arbeid en Productie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Arbeid en Productie

Slide 1 - Tekstslide

Alles wat je nodig hebt om te produceren, 
kun je indelen in vier productiefactoren.
  • KANO: kapitaal - arbeid - natuur - ondernemerschap
Je hebt bij het maken van een product 
  • Variabele kosten, veranderen als je meer of minder gaat produceren, zoals de kosten van grondstoffen. 
  • Vaste kosten, zoals de huur van je gebouw, veranderen niet meteen als je meer of minder gaat produceren.
Kostprijs per product: alle kosten die je hebt voor het maken van één product. 

Slide 2 - Tekstslide

Als je productie factoren levert kun je daarvoor beloond worden.
Sleep de juiste productiefactor en beloning naar het plaatje .
landeigenaar                ondernemer                 werknemers                   banken
Arbeid 
Kapitaal 
Ondernemerschap
Natuur
Rente
Pacht
Winst
Salaris

Slide 3 - Sleepvraag

MVO: maatschappelijk verantwoord ondernemen 
Steeds meer bedrijven houden bij hun productie zo veel mogelijk rekening met de gevolgen voor mens en milieu.

Afschrijving: een machine wordt jaarlijks minder waard.

verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge
consumentenprijs = prijs incl btw = verkoopprijs + 21%btw

Slide 4 - Tekstslide

Besttablet.nl koopt tablets in voor €176 per stuk.
Bij de verkoop wordt gerekend met een brutowinstmarge van 42%. De btw bedraagt 21%. Bereken de consumentenprijs van een tablet.

Slide 5 - Open vraag

Arbeidsproductiviteit
Hoeveel 1 persoon kan maken per dag/week/maand.

Verhogen door: technologische ontwikkelingen, arbeidsverdeling, scholing, prestatiebeloning.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe belangrijk een producent is, kun je zien aan het *marktaandeel* (%producent t.o.v. totale omzet) .
Wie heeft het grootste marktaandeel op de (abstracte) smartphonemarkt?
A
Sony
B
Huawei
C
Samsung
D
Apple

Slide 7 - Quizvraag

Apple had in 2020 een marktaandeel van 23% op de smartphonemarkt. In totaal werden er 391 miljoen smartphones verkocht. Hoeveel verkocht Apple er?

Slide 8 - Open vraag

omzet = afzet x verkoopprijs

omzet    
inkoopwaarde  -
brutowinst    
bedrijfskosten  -
nettoresultaat
Nettoresultaat: wat je uiteindelijk overhoudt (nettowinst) of tekort komt (nettoverlies)

Slide 9 - Tekstslide

De fietswinkel had in 2020 een omzet van €1.200.000.
De inkoopwaarde was €500.000,-.
De bedrijfskosten waren €200.000,-. Hij liet een nieuwe website bouwen voor €10.000. Wat was het nettoresultaat?

Slide 10 - Open vraag

Evenwichtsprijs
De prijs waarbij 
vraag (van klanten) 
en 
aanbod (van producenten) 
aan elkaar gelijk zijn.

Transparante markt: je kunt goed vergelijken.

Slide 11 - Tekstslide

Bereken de omzet
op de bloemenmarkt.

Slide 12 - Open vraag

Marktvormen
Homogeen goed: merk maakt niet uit, bijv suiker
Heterogeen goed: merkt maakt verschil, bijv Coca Cola of Pepsi

  • Monopolie: 1 aanbieder
  • Volkomen concurrentie: veel aanbieders, veel vragers
  • Monopolistische concurrentie: veel aanbieders, product heterogeen-cola
  • Oligopolie: kleine groep aanbieders, heterogeen goed -smartphones

Kartel =  prijsafspraken = verboden

Slide 13 - Tekstslide

Als je zelfstandig ondernemer bent, moet je een ondernemingsvorm kiezen.
  • Eenmanszaak = er is één eigenaar die zelf de leiding heeft. De eigenaar kan wel personeel in dienst hebben.
  • Vof (vennootschap onder firma) = er zijn twee of meer eigenaren (vennoten of firmanten) die samen de leiding hebben.
  • Bv (= besloten vennootschap) = privégeld eigenaren en geld van de onderneming strikt  gescheiden , bekende aandeelhouders.
  • Nv (= naamloze vennootschap) = privégeld eigenaren en geld van de onderneming strikt gescheiden, aandelen verhandeld op de beurs
  • Stichting = streeft goed doel na, maakt geen winst.




Slide 14 - Tekstslide

Welke wet zorgt voor veilige werkplekken?
A
Arbeidstijdenwet
B
Algemene wet gelijke behandeling
C
Arbowet
D
Werknemers- verzekering

Slide 15 - Quizvraag

Arbeid en productie worden ingedeeld in vier productiesectoren
Primaire sector

Secundaire sector

Tertaire sector

Quartaire sector

Landbouw, visserij
winkels, banken
Onderwijs, zorg, politie
Industrie, bouw

Slide 16 - Sleepvraag

Arbeid en productie worden ingedeeld in vier productiesectoren
Primaire sector
Landbouw, visserij, winning van delfstoffen


Secundaire sector
Industrie, bouw, ambachten (zoals bakkers)

Tertaire sector
Commerciële dienstverlening (winkels, banken, transportbedrijven, etc)

Quartaire sector

Niet-commerciële dienstverlening (gezondheidszorg, onderwijs, overheidsdiensten, etc)

Slide 17 - Tekstslide

Welk begrip wordt hier bedoeld:
"alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid"
A
werkgelegenheid
B
werkloosheid
C
arbeidsmarkt
D
beroepsbevolking

Slide 18 - Quizvraag

Flexibele baan = je hoeft alleen te werken als 
je nodig bent op werk
  • Krappe arbeidsmarkt = vraag naar personeel groter dan het aanbod -> lonen stijgen
  • Ruime arbeidsmarkt = voldoende personeel -> hogere werkloosheid
  • verborgen werkgelegenheid = er is werk te doen, maar dat gebeurt door vrijwilligers (fietscoach = bijstand, koffie rondbrengen in verzorgingstehuis)

Slide 19 - Tekstslide

Structurele werkloosheid
Conjucturele werkloosheid
Frictiewerkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Regionale werkloosheid
Soorten weerkloosheid
Werkloosheid is in Groningen hoger dan in de randstad
Het gaat slecht met de economie en je hebt tijdelijk geen werk
Je bent kort werkloos voordat je na je opleiding een goede baan vindt
Je werkt bij de receptie op een camping in Zuid-Frankrijk 
Werkloosheid door blijvende veranderingen, bijv machines ipv mensen of verhuizing fabriek naar lagelonenlanden

Slide 20 - Sleepvraag