Minor A1 unidad 9 parte I_Chantal_do 18 mrt

Hoy es jueves 18 de marzo
¿Qué hacemos hoy en la clase?

-herhaling "perfecto"
-start unidad 9
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hoy es jueves 18 de marzo
¿Qué hacemos hoy en la clase?

-herhaling "perfecto"
-start unidad 9

Slide 1 - Tekstslide

vragen over de perfecto?
¿No? Entonces, hacemos un pequeño test..

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zeg je?
Wij hebben al (ya) veel Spaans geleerd.

Slide 3 - Open vraag

Hoe zeg je:
ik heb gewerkt
A
he trabajido
B
has trabajo
C
he trabajado
D
trabajo

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het hulpwerkwoord bij het voltooid deelwoord?
A
estar
B
hacer
C
ser
D
haber

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de juiste vervoegingen van 'haber'?
A
he, has, ha, hamos, habéis, han
B
he, has, ha, hemos, háis, han
C
he, has, ha, hemos, hais, haben
D
he, has, ha, hemos, habéis, han

Slide 6 - Quizvraag

Hoe zeg je "gezien"? (voltooid deelwoord van ver)?

A
vesto
B
vido
C
visto

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'hacer' en betekent "gedaan"?

A
habido
B
hecho
C
hacido
D
hecha

Slide 8 - Quizvraag

het voltooid deelwoord van romper is onregelmatig. Wat is de juiste vorm en betekent dus "gebroken"?
A
rompido
B
roto

Slide 9 - Quizvraag

Welke combinatie is onjuist?
A
comer-comido
B
abrir-abierto
C
ser-ido
D
ver-visto

Slide 10 - Quizvraag

Hoe zeg je? Zij hebben al veel Spaanse woorden geleerd.

Slide 11 - Open vraag

Hoe zeg je (met gustar)?
Zij vinden het theater leuk.

Slide 12 - Open vraag

Hoe zeg je (met gustar)?
Mijn ouders vinden het theater leuk.

Slide 13 - Open vraag

Hoe zeg je (met gustar)?
Mijn ouders vonden het theater leuk.

Slide 14 - Open vraag

conclusie
Mijn ouders vonden het theater leuk
A mis padres les ha gustado el teatro.
alles wat met het werkwoord te maken heeft staat in het 
Spaans in de zin bij elkaar
R&S h7: gelukt?
zelf oefenen met werkwoorden: https://www.esfacil.eu/nl/werkwoorden/oefenen/willekeurige-vormen.html

Slide 15 - Tekstslide

antes de seguir
R&S h7: gelukt?

decir: digo, dices, dice, decimos, decís, dicen
e-> i, maar ook onregelmatige ik
venir: vengo, vienes, viene, venimos, venís, vienen
e-> ie, maar ook onregelmatige ik-vorm

zelf veel oefenen met werkwoorden!? 
https://www.esfacil.eu/nl/werkwoorden/oefenen/willekeurige-vormen.html

Slide 16 - Tekstslide

Unidad 9
Parte I
- Kleding
- Kleuren
- Vergrotende, vergelijkende 
en overtreffende trap
- Het wederkerend werkwoord
Caminando

Slide 17 - Tekstslide

blanco/-a
negro/-a
rojo/-a
amarillo/-a

gris
azul (celeste)
verde
marrón
naranja
rosa
kleuren 
zijn als een
bijv. nw

Slide 18 - Tekstslide

Más vocabulario 
ropa p. 173

¿De qué color es/son..?

¿Cuánto cuesta(n)..?

Slide 19 - Tekstslide

El Camino de Santiago

Slide 20 - Woordweb

56
p.78 TB
antwoorden
op volgende slide

Slide 21 - Tekstslide

2b.
1. F
2. V
3. V
4. F
5. V

Slide 22 - Tekstslide

nr. 2c TB p. 78
Completa la tabla 
Probeer nu de zinnen in het schema bij 2c
aan te vullen met behulp van de zinnen van 2a+b


Slide 23 - Tekstslide

La comparación, TB p.118

Slide 24 - Tekstslide

la mochila es tan cara como el bolso -> betekenis?
La mochila cuesta tanto como el bolso -> betekenis?

Slide 25 - Tekstslide


Slide 26 - Tekstslide

¡A practicar!
Opdracht maken
Nr. 3 TB p. 78 

oplossing oef. 3.
1. más...cómodos...que
2. más...practica...que
3. mejor....llevar.....que
4. menos...turistas....que
5. menos ...peregrinos
6. tan....práctico...como un anorak / más práctico que
timer
3:00
extra zin: El chino se habla _______ ________ el inglés.

Slide 27 - Tekstslide

herhaling, andere voorbeelden..
Vergelijkingen met een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord
más....que      --> Julián es más rápido que Pedro.
                            Julián is sneller dan Pedro.
menos....que  --> Pedro camina menos rápido que Julián.                                    Pedro loopt minder snel dan Julián.
tan....como     -->Julián es tan divertido como Pedro.
                            Julián is even leuk als Pedro.

Slide 28 - Tekstslide

Para comparar...
Vergelijkingen met een zelfstandig naamwoord  
  • más.....que      --> Paco tiene más tiempo libre que Pedro.
                                 Paco heeft meer vrije tijd dan Pedro.
  • menos....que  --> Pedro tiene menos tiempo libre que Paco
                                 Pedro heeft minder vrije tijd dan Paco
  • tanto/a/os/as....como     
                         --> Paco tiene tanto tiempo libre como Julián.               Paco heeft evenveel vrije tijd als Julián
                                              

Slide 29 - Tekstslide

Para comparar...
Vergelijkingen met een werkwoord
....más que     --> Paco trabaja más que Carmen.
                               Paco werkt harder dan Carmen.
....menos que --> Carmen trabaja menos que Paco.
                       Carmen werkt minder hard dan Paco.
...tanto como  -->  Lola trabaja tanto como Paco.
                               Lola werkt even hard als Paco.

Slide 30 - Tekstslide

comparativos irregulares

  • más bueno   --> mejor  -> beter
  • más malo      --> peor   -> slechter
  • más grande/viejo --> mayor = ouder
  • más pequeño/joven  --> menor = jonger

Slide 31 - Tekstslide

a trabajar en grupos - 30 min
Maak  de volgende opdrachten samen!!! 
herinnering: de camara's moeten aan en het is groepswerk

Maak eerst opdracht 7 en 9 WB p. 83
daarna, verder gaan met: 
1 t/m 4, 6 WB p.81-82

Slide 32 - Tekstslide

Nr. 4a+b
TB P. 79

vamos a leer

Slide 33 - Tekstslide

let op:
tú, él (met accent) 
usted, ustedes (horen er ook bij)

Slide 34 - Tekstslide

een ochtendritueel
in het Spaans

vol met wederkerende werkwoorden

Slide 35 - Tekstslide

/ (me) duermo 
Me siento
Me acuesto
Ponerse (verschil met  "verstirse")
Me pongo

Slide 36 - Tekstslide

een aantal verbos reflexivos españoles:

llamarse= heten                         acostarse=naar bed gaan

levantarse=opstaan                   vestirse=z.aankleden         

afeitarse= z.scheren                   lavarse=z.wassen

ducharse=z.douchen                divertirse=z.vermaken

irse=weggaan                             aburrirse=z.vervelen

relajarse=z.ontspannen

encontrarse con=ontmoeten



Slide 37 - Tekstslide

OJO
  • Sommige werkwoorden zijn in het Spaans wel wederkerend en in het Nederlands niet: despertarse (wakker worden) levantarse (opstaan)
  • Sommige wederkerende werkwoorden hebben ook een stamklinkerwisseling: despertarse (ie), acostarse (ue) (naar bed gaan), vestirse(e/i), (zich aankleden)
  • Alléén werkwoorden die eindigen op -se zijn wederkerend, pas dus op dat je niet overal me, te, se etc. voor gaat zetten!!!

Slide 38 - Tekstslide

Otros verbos reflexivos:
  relajarse          concentrarse             cansarse                    aburrirse

   ¡A practicar! samen nr. 14a WB
   p. 84 , zelf nr. 14b+15 WB
timer
3:00

Slide 39 - Tekstslide

Het persoonlijk vnw staat:
- altijd voor het vervoegde werkwoord (het staat los)
Me ducho con agua fría
Me quiero duchar
of
- direct achter de infinitief (dan er aan vast!)
Quiero ducharme con agua fría

Slide 40 - Tekstslide

Conocer a
Visitar a      + persoon 
encontrar a
Disfrutar  de
conocer
visitar           + geen persoon
encontrar
conocer=
leren kennen, kennen

Slide 41 - Tekstslide

De volgende werkwoorden hebben een persoon als lijdend voorwerp en wordt voorafgegaan door a
Conocer a
Visitar a      + persoon 
encontrar a
1. ¿Conoces a Shakira?
Sí, la conozco.

2. ¿Visitas hoy a tus padres?
Sí, los visito.

3. ¿Encuentras a personas interesantes?
Sí, las encuentro.
Lijdend voorwerp:
lo,los,la,las

Slide 42 - Tekstslide

Aanwijzende
voornaamwoorden

Slide 43 - Woordweb

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 
aquí
ahí
allí

afstand 
tot 
spreker
enkelvoud
meervoud
MNL.
VR.
VR.
MNL.
este
ese
aquel
esta
esa
aquella
estos
esos
aquellos
estas
esas
aquellas

allí = nog verder weg

Slide 44 - Tekstslide

Waar moet je op letten:
  • Het aanwijzend voornaamwoord richt zich naar het zelfstandig naamwoord wat erachter staat. Is dit vrouwelijk of meervoud, dan verandert het dus. Vb: este libro, esta casa, estos libros, estas casas
  • Let goed op of de volgende woorden in de zin staan: aquí (hier), ahí (daar), allí (daarginds, ver weg). Hieraan kan je zien welk aanwijzend vnw. je moet gebruiken. 
  • esto/eso/aquello gebruik je als je niet naar een specifiek zelfstandig naamwoord verwijs. Het wordt dus algemeen gebruikt.
  • ¿Qué es esto? Wat is dit?, ¿Qué es eso? Wat is dat?

Slide 45 - Tekstslide

¡A practicar en grupos! 30 min
Vervoeg eerst samen deze werkwoorden:
despertarse (ie), acostarse (ue), vestirse (i)

Maak dan van unidad 9:
Nr. 8 WB (Ropa)
Nr. 4c TB, 14ab, 15, 16 WB (verbos reflexivos)

Slide 46 - Tekstslide

Deberes
unidad 9 parte I
Nr. 1 t/m 18 (behalve 7, 11 en 12)
zo veel mogelijk proberen te maken
tip: maak in elk geval 8,9 en 14 t/m 18 

Denk ook aan TT h. 5 +6

Slide 47 - Tekstslide

¡A practicar con los reflexivos!
TB Oefening 5b p.80 
Vraag aan je medecursist of de onderstaande stellingen op haar/hem van toepassing zijn.
1. Ducharse con agua fría.
¿Te duchas con agua fría?
Sí/no me ducho con agua fría

Slide 48 - Tekstslide

¡Más reflexivos!
Stel deze vragen aan een medecursist. Vertel het daarna aan je docent/een andere student

Slide 49 - Tekstslide

extra: Él/ella lleva un/una/unos/unas..

Slide 50 - Tekstslide