Unit 3 New York (lesson 10 Monday 14.03.2022):

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

       3.5: Learning goals:

• Je kunt een kaart met een wens of groet schrijven

Grammar

• Altijd, vaak of nooit: present simple (ontkenningen en vragen)

Words

• Special days

       Today's program:

• Learn about and how to use the present simple
  
• Practice using the present simple
• Make exercise: 4, 5, 6 & 7

Present Simple 

• Wanneer gebruik je de Present Simple?

• Hoe maak je de Present Simple? 

De present simple heet in het Nederlands de ....

1. Verleden tijd
2. Voltooide tijd
3. Tegenwoordige tijd
4. Toekomende tijd

The present simple... 

Gebruik je in het Engels als iets vaak, altijd of nooit gebeurt. 

En dit zijn de regels:

• Bij I, you, we en they gebruik je gewoon het hele werkwoord. 

       Bijv.: I live in New York. They go to school.

• Bij he, she en it gebruik je het hele ww PLUS EEN -S! 

      Bijv.: He lives in New York. Tom goes to school. 

                                 We noemen dit de SHIT-rule. 

Let op:

Als je een woord kunt vervangen door he/she/it dan zet je ook een -s achter het werkwoord.

Bijv.: My dog never drinks water. Want: my dog = it. ->

It never drinks water.

So remember:

• I, you, we, they = het hele ww. 

Bijv.: I live. 

• He, she, it = hele ww + s. 

Bijv:    She liveS. 

En: soms is he/she/it undercover! (dog = it)

Let's practice:

The man ..........(see) an accident

1. see
2. sees

Peter and Susan .......(go) to school by bike

1. goes
2. go

My grandfather ........(feel) ill today

1. feel
2. feels

I ........(be) at school on weekdays

1. are
2. is
3. am

Ontkennende zinnen (-):

Ontkenningen in de 'Present Simple' maak je door don't / doesn't + hele werkwoord

Bij She, he, it                    = doesn't

Bij I, you, we, you, they = don't 

- Bijv. Miss Terpstra doesn't like spiders.

Vragende zinnen (?):

Vragen in de 'Present Simple' maak je met do/does + het onderwerp + hele werkwoord

Bij he/she/it                    = does

Bij I/you/we/you/ they = do

? Bijv. Does Miss Terpstra like spiders?

Kies het juiste werkwoord:
I ... the dog

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
you ... the dog

1. walk
2. walks

Do I .... the dog?

1. walks
2. walk

I don't .... the dog.

1. walks
2. walk

Kies het juiste werkwoord:
He ... the dog

1. walk
2. walks

Does he .... the dog???

1. walks
2. walk

Kies het juiste werkwoord:
Do I ... the dog?

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
It ... the dog

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
They ... the dog

1. walk
2. walks

And now what?!

Maken: 4, 5, 6 & 7

Finished?

Ga verder met je weektaak voor Engels