HNE Duits V2 K3, L3 + L4: Schreiben und Satzanalyse

Montag 6. Februar 2023
Woche 6  - Winter
Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Montag 6. Februar 2023
Woche 6  - Winter
Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
- Poesie (noch 3 duo's)
- lesen und sehen
- bisschen Grammatik
- Wir schreiben an unsere Brieffreunde


Slide 2 - Tekstslide

Zukunft - Paul Maar
Die Zukunft kommt 
schon morgen früh?
Kann man die nicht verschieben?

Ich wär so gern
und zwar mit dir
im Heute hier geblieben
Keine Freundschaft – Regina Schwarz
Der Bleistift
mag den Spitzer nicht.
Den findet er gemein.
Der göhnt ihm seine Größe nicht
und spitzt ihn klitzeklein.
 

Slide 3 - Tekstslide

Jeder ist anders

Der Eine ist so 
Der Andre ist so
Der Eine ist traurig
Der Andre ist froh
Der Eine ist dunkel
Der Andre ist hell
Der Eine ist langsam
Der Andre ist schnell
Der Eine mag Hosen
Der Andre ein Kleid
Der Eine ist ängstlich
und braucht etwas Zeit.


Einzigartig
Miteinander
reden, schweigen,
lachen, weinen.
Was man gerade fühlt,
was gebraucht wird,
was die Situation erfordert.
Egal, was es ist,
das blinde Vertrauen darauf,
es genau zu wissen,
ohne Nachdenken,
ohne Zögern,
das ist es,
was Freundschaften so einzigartig macht.

Slide 4 - Tekstslide

Zusammen Übung 4 bis 6, S. 120

Slide 5 - Tekstslide

Satzanalyse (zinsontleding)
(S. 125)

Slide 6 - Tekstslide

Naamvallen > die Kasus oder die Fälle
Naamvallen zijn een belangrijk onderdeel van de Duitse grammatica omdat ze bepalen hoe je bepaalde dingen moet zeggen/schrijven
Er zijn vier naamvallen:

  • Het onderwerp staat in de eerste naamval (Nominativ).
  • Het meewerkend voorwerp staat in de derde naamval (Dativ).
  • Het lijdend voorwerp staat in de vierde naamval (Akkusativ).

  • De tweede naamval geeft een bezit aan (Genitiv). 

Slide 7 - Tekstslide

Ieder zinsdeel staat in een bepaalde naamval. Je kunt de naamval van een zinsdeel bepalen door de zin te ontleden.

Ontleden door vragen te stellen
  • 1e naamval (onderwerp):
           WIE / WAT + gezegde
  •  4e naamval (lijdend voorwerp):
            WIE / WAT + gezegde + onderwerp
  • 3e naamval (meewerkende voorwerp) 
              AAN / VOOR WIE + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
                  

Slide 8 - Tekstslide

Naamvallen


Stappenplan 
  1. Zoek het gezegde                                                    
  2. Zoek het onderwerp (1e nv.)                                
  3. Zoek het lijdend voorwerp (4e nv.)                    
  4. Zoek het meewerkend voorwerp (3e nv.)       
De man geeft de vrouw een kus. 

Slide 9 - Tekstslide

Naamvallen


Stappenplan 
  1. Zoek het gezegde                                                    
  2. Zoek het onderwerp (1e nv.)                                
  3. Zoek het lijdend voorwerp (4e nv.)                    
  4. Zoek het meewerkend voorwerp (3e nv.)       
Ich kaufe dir ein Brötchen

Slide 10 - Tekstslide

Naamvallen


Stappenplan 
  1. Zoek het gezegde                                                    
  2. Zoek het onderwerp (1e nv.)                                
  3. Zoek het lijdend voorwerp (4e nv.)                    
  4. Zoek het meewerkend voorwerp (3e nv.)       
Der Mann hat ein Auto gemietet

Slide 11 - Tekstslide


Het onderwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 12 - Quizvraag


Het meewerkend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 13 - Quizvraag


Het lijdend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 14 - Quizvraag

Zinsontleding:
Emma kauft ein Buch
A
Emma is onderwerp
B
Emma is lijdend voorwerp
C
Emma is meewerkend voorwerp
D
Emma is weg

Slide 15 - Quizvraag

Das Mädchen mag Pommes.
Wat is het onderwerp?
A
Das Mädchen
B
Pommes

Slide 16 - Quizvraag

Anita spielt gerne mit ihrer Freundin Anja.
Wat is in deze zin "Anita"?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Mark gab (gaf) ihm ein Geschenk.
Wat is in deze zin "ihm"?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag

Snap je het?
ja
nee
Vooruit, een beetje dan

Slide 19 - Poll

Hausaufgaben
Machen Übung 13 und 14, S. 125 + 126
timer
3:00

Slide 20 - Tekstslide

Brieffreunden
Aanhef: mannen: lieber Brieffreund / vrouwen liebe Brieffreundin
Datum: z.B Amersfoort, den 6. Februari 2023.
Hoofdletters: bij zelfstandig naamwoorden :-)
Beleefdheidsvraag: 
Wie geht es dir? (hoe gaat het met jou?) 
Mir geht es gut (met mij gaat het goed). 
Entschuldigung für meine verspätete Antwort. (excuses voor mijn late antwoord).

Slide 21 - Tekstslide

Regeln
*Liebe (v) Brieffreundin oder Lieber (m) Brieffreund
*begingroet: Wie geht's dir en zeg hoe het met jou gaat. 
*Reageer op de brief: naam, woonplaats, leeftijd, hoe zie je eruit, hobby's (wanneer doe je die), familie, karaktereigenschappen, welke school etc
*Nieuwe vragen bijv: wat zijn jouw lievelingsvakken, weet je al wat je later wil doen, wat is zijn/haar lievelingseten, zijn/haar lievelingsfilm of boek (en dus de jouwe) wat vind jij moeilijk aan Duits? verzin maar wat. 
*Afsluiten met een wens om teruggeschreven te worden.
 
Hulpmiddelen: 
je boek en woordenboek (geen online middelen)

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide