De meeste rivieren bestaan uit drie delen; een bovenloop, een middenloop en een benedenloop.
De bovenloop van de Rijn ligt in de Alpen. Vanwege de hoge stroomsnelheid vindt hier vooral erosie in de diepte plaats: de rivier snijdt zich in het reliëf in. Het gevolg is dat hier diepe V-dalen met steile wanden ontstaan. Door de grote stroomsnelheid is de slijpkracht van de rivier in de bovenloop groot.
In de snel stromende bovenloop worden grind en soms grote keien meegevoerd, met name tijdens
hoogwaterstanden.
Het afzetten van verweringsmateriaal (het sedimenteren) vindt plaats vanaf de middenloop, waar
het water minder snel stroomt en er minder insnijding plaatsvindt. De lagere stroomsnelheid zorgt
ervoor dat hier alleen nog verweringsmateriaal met een kleine korrelgrootte kan worden
meegevoerd(zand, grind, klei).