TaalCompleet Thema 3 3.4

TaalCompleet Thema 3 3.4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

TaalCompleet Thema 3 3.4

Slide 1 - Tekstslide

Iemand stelt een vraag met: waarom? Hoe geef je antwoord?
A
Terwijl
B
Omdat
C
Daarom
D
Mits

Slide 2 - Quizvraag

Iemand stelt een vraag met wanneer. Hoe geef je antwoord?
A
Waarom
B
Wanneer
C
Als
D
Waarvoor

Slide 3 - Quizvraag

Waarvoor
Een nieuw vraagwoord: waarvoor. 
Waarvoor gebruik je je telefoon? 
Ik gebruik mijn telefoon om te bellen. 

Slide 4 - Tekstslide

kijk naar deze zinnen: 
Eva gaat naar de winkel om bloemen te kopen. 
Piet vindt het leuk om te schilderen. 
Ania vindt het fijn om weer thuis te zijn. 

1. Om.....te staat in het tweede deel van de zin.  Het geeft informatie over het eerste deel van de zin. 
2. Na om....te.... staat altijd een heel werkwoord. 

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je om te? (1)
1. voor een doel of reden
Eva gaat naar de winkel om bloemen te kopen. 
Waarvoor gaat Eva naar de winkel? Om bloemen te kopen. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het doel in deze zin?
Stefan gaat op vakantie om uit te rusten.
A
op vakantie gaan
B
uitrusten
C
gaan
D
om uit te rusten

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer gebruik je om...te? (2)
 2. Je gebruikt om....te voor extra informatie over het bijvoeglijk naamwoord. 
Piet vindt het leuk om te schilderen. 
Wat vindt Piet leuk? 
Om te schilderen. 

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
Sophie vindt het heerlijk om te reizen.

A
vindt
B
om te
C
reizen
D
heerlijk

Slide 9 - Quizvraag

vergeet HET niet!
Het is niet: ik vind leuk om te reizen. 
Het is: ik vind HET leuk om te reizen. 

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer gebruik je om....te? (3)

3. voor extra informatie over het zelfstandige naamwoord. 
Ik heb geen tijd om naar de winkel te gaan. 
Om....te geeft meer informatie over tijd. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het zelfstandige naamwoord in deze zin: ze heeft geen zin om vroeg op te staan.
A
zin
B
vroeg
C
staan
D
ze

Slide 12 - Quizvraag

Samengevat:
Om...te gebruik je: 
* voor een doel of reden (waarvoor)
* voor meer informatie over het bijvoeglijk naamwoord
* voor meer informatie over het zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Tekstslide

Om...te gebruik je:
1. voor een doel of reden
2. voor meer informatie over een zn
A
Alleen zin 1 is goed
B
Alleen zin 2 is goed
C
Beide zinnen zijn goed
D
Beide zinnen zijn fout

Slide 14 - Quizvraag

Maak de zin af....
Ik vind het leuk................................

Slide 15 - Open vraag

Ik heb geen zin...........

Slide 16 - Open vraag

Waarvoor ga je naar de stad?
Geef antwoord:

Slide 17 - Open vraag

Huiswerk:
Voor morgen vrijdag 21 februari: 
Maak van 3.4 (blz. 105):
36 en 38. 
Maak online 3.4. Maak de huiswerkbladen. 
Voor dinsdag 25 februari:  
Leer de woorden van 3.1 en 3.3 voor het dictee op dinsdag 25 februari het 2e uur. 

Slide 18 - Tekstslide