klad

Past Simple (p. 99)
Wanneer? als iets in het verleden is gebeurt
Signaalwoorden: last night, in 2015, five minutes ago, etc.
Hoe: werkwoord + ed (regelmatig)

talk              We ____________ on the phone last night.
Let op! zie pagina 99 voor uitzonderingen en onregelmatige ww.
Leer by heart voor de toets!!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare school

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Past Simple (p. 99)
Wanneer? als iets in het verleden is gebeurt
Signaalwoorden: last night, in 2015, five minutes ago, etc.
Hoe: werkwoord + ed (regelmatig)

talk              We ____________ on the phone last night.
Let op! zie pagina 99 voor uitzonderingen en onregelmatige ww.
Leer by heart voor de toets!!

Slide 1 - Tekstslide

Past Continuous
Wanneer?
Als je zegt wat er op een bepaald moment in het verleden aan de gang was of wat je toen aan het doen ws.

Slide 2 - Tekstslide

Past Continuous
was/were + werkwoord + -ing

You were watching a film when I rang you.

I ________
You _______
He ________

Slide 3 - Tekstslide

8 complete the sentences
1. watch        My family ________ the news, when we heard a loud                             bang.
2. rage           The children could not sleep because the storm                                  _______________ outside.
3. hit              The branches of the tree next to our house                                             __________________ the window.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Present Perfect
Iets is gebeurt en het is niet belangrijk wanneer.

have/has + voltooid deelwoord.

Is het werkwoord regelmatig of onregelmatig?

Slide 6 - Tekstslide

Page 149

Slide 7 - Tekstslide

Past Simple (p. 88)
Wanneer? als iets in het verleden is gebeurt




De past simple eindigt meestal op -ed.
Vandaag wandel ik.
Today I walk.
Gisteren wandelde ik.
Yesterday I walked.

Slide 8 - Tekstslide

Past Simple (p. 88)
Let op!
Like - Liked          Love - Loved          Live - Lived

bevestigend:          Yesterday I walked.
ontkennend:          Yesterday I didn't walk.
vragend:          Did I walk yesterday?

Slide 9 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Yesterday I walked. (regelmatig)

This morning, you still______________(sleep) like a baby.
(onregelmatig p. 120 coursebook)

Learn by heart!

 

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer gebruiken we de Present Continuous? (Unit 1)
A
als iets altijd gebeurt
B
als iets nooit gebeurt
C
als iets nu aan de gang is
D
als iets vroeger aan de gang was

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer zouden we dan de Past Continuous gebruiken? (Unit 2)
A
als je zegt dat wat op een bepaald moment in het verleden aan de gang was
B
Als je zegt dat je op een bepaald moment in het verleden iets aan het doen was
C
Beide antwoorden zijn goed

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een signaal woord van de Present Continuous?
A
at the moment
B
never
C
often
D
usually

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de drie vormen van 'to be' in de Present time?
A
he/she/it
B
am/is/it
C
are/were/am
D
am/is/are

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de vormen van 'to be' in de Past time?
A
was/is
B
was/were
C
am/are/is
D
am/was

Slide 15 - Quizvraag

Dit hoort bij de Present Continuous
Dit hoort bij de Past Continuous
was/were
I was playing a game.
Am/is/are
at the moment
We are playing a game right now.

Slide 16 - Sleepvraag

Past Continuous
I was playing football when it started to rain. 


Slide 17 - Tekstslide

Past Continuous
was/were + werkwoord + -ing

You were watching a film when I rang you.

I ________
You _______
He ________

Slide 18 - Tekstslide

Complete the sentences
1. watch        My family ________ the news, when we heard a loud                             bang.
2. rage           The children could not sleep because the storm                                  _______________ outside.
3. hit              The branches of the tree next to our house                                             __________________ the window.

Slide 19 - Tekstslide

Ontkennend en vragend
I was playing a game.

Bij ontkenning voegen we het woordje _____ toe:
I was _____ playing a game.

_____________ I playing a game?

Slide 20 - Tekstslide