15/12 Lezen H3 argumentatie 3h

donderdag 15/12 3h
Morgen 2e uur: toets woordenschat-> belangrijk: 
wees volledig in je antwoord!
vrijdag 3 februari: Kijken op Hogeschool Utrecht betarichting
  • Agenda invullen (do. 19 januari: toets Ned.)
TABBLAD LEZEN  
  • nakijken blz. 80 opdracht 3 (-vr 11)
  • lezen blz. 84 tekst 2/maken opdracht 5-> nog niet gemaakt
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

donderdag 15/12 3h
Morgen 2e uur: toets woordenschat-> belangrijk: 
wees volledig in je antwoord!
vrijdag 3 februari: Kijken op Hogeschool Utrecht betarichting
  • Agenda invullen (do. 19 januari: toets Ned.)
TABBLAD LEZEN  
  • nakijken blz. 80 opdracht 3 (-vr 11)
  • lezen blz. 84 tekst 2/maken opdracht 5-> nog niet gemaakt

Slide 1 - Tekstslide

Agenda invullen/plannen
  • toetsen in toetsweek zijn bekend
  • noteer de toetsen in je agenda
  • schrijf in je agenda wanneer je voor welke toets gaat leren
  • werk met kleurtjes, bv. groen voor vakken die je makkelijk afgaan , rood voor moeilijk, geel ertussenin
  • zorg dat je voldoende ontspanning tussendoor hebt/plan dit ook in
  • Hulp bij het plannen nodig? -.> volgende week donderdag einde van de les
  • Andere planning? 

Slide 2 - Tekstslide

Lezen H3 Argumentatie (1)
Een schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt (of mening). Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dit standpunt heeft.

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoorden standpunt
Veel gebruikte signaalwoorden bij een standpunt:
  • Volgens ons …
  • Ik vind ..
  • Dus …
  • Daarom …
  • Kortom …
  • Onze/mijn conclusie is …
  • De schrijver is van mening dat …

Slide 4 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Standpunt
Argument

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
Het is slecht voor je gezondheid, dus moet roken verboden worden. (lees van onder naar boven, pijltje betekent 'dus')

Slide 6 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 7 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie

Slide 8 - Tekstslide

nakijken en maken
  • nakijken blz. 80 opdracht 3 (-vraag 11)
  • lezen blz. 84 tekst 2
  • maken opdracht 5

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Sprookje Roodkapje


Wat is een sprookje eigenlijk?

Slide 11 - Tekstslide

Sprookjes
Sprookjes zijn fantasieverhalen (dus fictie) en dus niet echt, maar vaak gaat het wel over mensen die in de tijd van het sprookje echt hadden kunnen bestaan. Toch komt er altijd wel iets van bijvoorbeeld magie in voor en meestal zorgt dat er ook voor dat het sprookje zo mooi en goed eindigt.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
  • Luister naar het volgende sprookje
  • Noteer de woorden die anders zijn dan in het gewone sprookje
  • Van welke van die woorden weet je de betekenis? 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

STRAATTAAL
is een vorm van jongerentaal, is de mengtaal die jongeren van verschillende achtergronden in het dagelijks leven spreken op school en op straat, naast de standaardtaal van het land waar ze wonen.

Slide 15 - Tekstslide

Kan je overal en in alle situaties straattaal spreken?

Wanneer wel/ niet? Voorbeelden?

Slide 16 - Tekstslide

Lezen H3 Argumentatie (1)
Een schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt (of mening). Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dit standpunt heeft.

Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoorden standpunt
Veel gebruikte signaalwoorden bij een standpunt:
  • Volgens ons …
  • Ik vind ..
  • Dus …
  • Daarom …
  • Kortom …
  • Onze/mijn conclusie is …
  • De schrijver is van mening dat …

Slide 18 - Tekstslide

Argument = bewijs bij uitspraak/stelling

Een argument onderbouwt je uitspraak
Ze geven steun, zonder dat valt alles weg...
Een argument herken je aan de signaalwoorden: want, omdat, de reden hiervoor is, immers, namelijk, dat blijkt uit..

Er zijn twee soorten argumenten: feitelijke en waarderende argumenten.

Slide 19 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument kun je controleren.

Het hoeft niet onderbouwd te worden.


Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film in Annex, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 20 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet.

Voorbeeld: Ik vind het leuk om naar de les Frans te gaan, want ik vind Frans een mooie taal.

Slide 21 - Tekstslide

Argumentatiestructuren

Slide 22 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Standpunt
Argument

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld
Het is slecht voor je gezondheid, dus moet roken verboden worden. (lees van onder naar boven, pijltje betekent 'dus')

Slide 24 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 25 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie

Slide 26 - Tekstslide

Lees tekst 2 (blz. 84) en onderstreep in de tekst:
  • standpunt 
  • argumenten
  • signaalwoorden
  • Wat is het onderwerp van de tekst?
  • Wat is de inleiding en waarom?
  • Wat is het slot en waarom? Noteer in je antwoord de signaalwoorden.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

TOETS lezen BESPREKEN
  • Hoe kan je de volgende keer een beter cijfer halen? 
  • Noteer dit voor jezelf

Slide 29 - Tekstslide

TOETS BESPREKEN
  • Hoe kan je de volgende keer een beter cijfer halen? 
  1. De vraag in een volledige zin beantwoorden.
  2. Letterlijker uit de tekst overnemen.
  3. Beter de tekst lezen.
  4. Beter voorbereiden. (meer oefenen, theorie leren)
  5. Anders, nl.......

Slide 30 - Tekstslide