6V - beeldspraak & stijlfiguren

6V Nederlands
beeldspraak & stijlfiguren (herhaling)


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

6V Nederlands
beeldspraak & stijlfiguren (herhaling)


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak 

  1. Vergelijking (met verbindingswoord)
  2. Asyndetische vergelijken (zonder verbindingswoord)
  3. Metafoor
  4. Personificatie
  5. Allegorie
  6. Synesthesie
  7. Metonymia
1. Eufemisme
2. Understatement
3. Litotes
4. Ironie
5. Hyperbool
6. Prolepsis, anticipatie
7. Repetitio
8. Anafoor
9. Tautologie
10. Pleonasme
11. Enumeratie
12. Drieslag
13. Climax; omgekeerde climax
14. Antithese
15. Chiasme
16. Paradox, oxymoron
17. Retorische vraag 
18. Woordspeling
19. Allusie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'De golven aaien de zwemmers'.
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Beeldspraak

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Een felle leek ze me, een slimme, achter dat zware harnas.'
Welke vorm van beeldspraak herken je?
A
Asyndetische vergelijking
B
Personificatie
C
Allegorie
D
Metafoor

Slide 4 - Quizvraag

Eerste deel zin: asyndetische vergelijking
Zware harnas: metafoor 
'De sjaal had uren bij het raam gelegen en was als een ijskoude hand om mijn hals.'
Welke vorm van beeldspraak herken je?
A
Metafoor
B
Asyndetische vergelijking
C
Vergelijking
D
Synesthesie

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Ik was al drie dagen op een heuveltop die in 1964 in een eiland was veranderd, toen een stuk ongerept regenwoud zo groot als de provincie Utrecht onder water werd gezet.'
Welk vorm van beeldspraak herken je?
A
Asyndetische vergelijking
B
Vergelijking
C
Metonymia
D
Personificatie

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijking en metafoor
Object: Wat we in de werkelijkheid bedoelen, noemen we het object.
Beeld: Het beeld dat opgeroepen wordt, noemen we het beeld. 

Vergelijking: Er worden twee zaken met elkaar vergeleken door middel van een verbindingswoord (als, zoals, net als, van, etc.) Beeld en object staan in de zin.

Asyndetische vergelijking: Ook een vergelijkingBeeld en object staan in de zin, maar er is geen verbindingswoord.

Metafoor: Alleen het beeld staat in de zin. Je moet dus zelf bedenken waar het beeld voor zou staan. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de beeldspraak?
De lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin.
A
de lange verdediger
B
de lange verdediger versterkte
C
versterkte de luchtmacht
D
de luchtmacht

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Ik opende mijn armen, onzeker wist ze zich omhelsd, het dossier met de diagnoses en al die rommel op haar rug.'
Welke vorm van beeldspraak herken je?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Asyndetische vergelijking
D
Vergelijking

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weet je het nog?

Synesthesie is beeldspraak waarbij twee zintuigelijke indrukken worden vergeleken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de beeldspraak?
Mijn fiets protesteerde heftig toen ik over de bobbelige weg reed.
A
Mijn fiets
B
Mijn fiets protesteerde
C
protesteerde heftig
D
Ik

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Het licht danste om ons heen, het bos zong en net zoals het vorige bos dat ik bezocht kon je er alleen doorheen komen door te dansen.'
Welke beeldspraak herken je?
A
Asyndetische vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Allegorie

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personificatie, synesthesie, allegorie
Personificatie: Een vorm van beeldspraak waarbij niet-levende zaken menselijke eigenschappen krijgen. 
Moedeloos tikte de secondenwijzer voort
Synesthesie: Twee soorten zintuiglijke waarnemingen worden vergeleken. 
pittige gesprekken, met een fluwelen stem
Allegorie: abstracte begrippen worden als personage voorgesteld, zoals 'vrouw justitia' en het middeleeuwse verhaal "Elckerlijc". De beeldspraak wordt langer volgehouden dan bij een personificatie. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'In de bus moeten we eerst de neuzen tellen.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Metonymia
D
Vergelijking

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm van beeldspraak herken je?

'De schuwe pluimstaart klom heel snel de boom in.'
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Metonymia
D
Vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Deze zomer zijn schreeuwende kleuren in de mode.'

Welke vorm van beeldspraak herken je?
A
Metafoor
B
Metonymia
C
Synesthesie
D
Vergelijking

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Metafoor en metonymia
Metonymia: geen vergelijking maar detail of kenmerk
Dokter heeft u  de neuscorrectie op kamer 12 al gesproken?
De fles smaakt altijd hetzelfde.

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst. Het object wordt vervangen door het beeld. 
Dat huis is omgetoverd tot een paleis.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Laat deze drinkbeker maar aan mij voorbijgaan," zei Nick vlak voor het moeilijke proefwerk biologie.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Metonymia
D
Allegorie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je twee glaasjes gedronken hebt, mag je niet achter het stuur.
A
Vergelijking
B
Metonymia
C
Metafoor
D
Synesthesie

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een understatement?
A
Een beeldspraak waarbij je beeld gebruikt
B
Een stijlfiguur waarmee je bewust iets extra sterk uitdrukt
C
Een stijlfiguur waarmee je iets bewust minder sterk uitdrukt
D
Een stijlfiguur waarmee je meerdere dingen opsomt achter elkaar

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eufemisme
Eufemisme: Verzachtende uitdrukking (je gebruikt een eufemisme om een pijnlijke situatie te verzachten, of om te voorkomen dat je iemand kwetst).

'Een deel van het personeel zal moeten afvloeien.'
'Helaas moest hij zijn oude zieke hond laten inslapen.'

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Understatement

Understatement: afzwakking, die versterkend werkt


Je zegt: 'Zij heeft wel een paar centen';

Je bedoelt: 'Zij is rijk'.


Een bijzondere vorm van een understatement is de litotes. Daarmee ontken je het tegenovergestelde.


Voorbeeld: Ze zijn niet arm.

Je bedoelt: Ze zijn rijk.


Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ironie

Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.


Typisch voor ironie is, dat het tegengestelde gezegd wordt van dat wat men bedoelt. Je merkt aan de overdreven toon, dat de spreker het niet ernstig, maar ironisch meent.



Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Voor de dieren, de planten en de mensen die er tot dan toe hadden geleefd, was het de apocalyps geweest.'
Welk stijlfiguur herken je?
A
Enumeratie
B
Ironie
C
Drieslag
D
Understatement

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je?
A
Paradox
B
Woordspeling
C
Oxymoron
D
Chiasme

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je hier? Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats gebracht.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Pleonasme
D
Eufemisme

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antithese

Een antithese  is een stijlfiguur waarbij tegengestelde begrippen worden verbonden. Dit wordt gedaan om een bepaalde eigenschap te versterken of te benadrukken. 


Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht.

Voorbeeld: Zij steunden elkaar door dik en dun.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paradox

Een paradox is een schijnbare tegenstelling. 

Een paradox bestaat uit twee dingen die op het eerste gezicht niet kunnen, maar als je er dieper over nadenkt toch wel kunnen.


Een voorbeeld van een paradox is: ‘Kalm aan, en rap een beetje!’. 

Op het eerste gezicht lijkt deze zin niet logisch omdat ‘kalm’ en ‘rap’ een tegenovergestelde betekenis hebben. Wanneer je iets langer nadenkt en de zin nogmaals lees, dan staat er eigenlijk dat iemand snel rustig moet worden.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oxymoron
Speciaal geval van de paradox. Twee tegengestelde begrippen worden gecombineerd. 

De minister hulde zich in een veelzeggend zwijgen.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een retorische vraag?
A
Een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht
B
Een vraag waarop je geen antwoord kunt geven
C
Een vraag waar je niets van snapt
D
Een vraag die je niet mag stellen

Slide 30 - Quizvraag

Voorbeeld:

Doe je voorzichtig?
Welk stijlfiguur herken je hier?
'In Nederland regent het 29 van de 30 dagen.'
A
Litotes
B
Eufemisme
C
Paradox
D
Hyperbool

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je hier? 
'We kunnen hier lang of kort over praten.'
A
Paradox
B
Hyperbool
C
Antithese
D
Eufemisme

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het stijlfiguur waarbij je het belangrijkste voorop plaatst, heet...
A
Anafoor
B
Repetitio
C
Anticipatie
D
Prolepsis

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prolepsis, anticipatie, anafoor, repetitie
  • Prolepsis (Die leraar, die wil ik nooit meer zien!)
  • Anticipatie (Wie is er niet groot mee geworden, met Calvé pindakaas)
  • Repetitio (Nee, nee en nog eens nee!)
  • Anafoor ("Zonder jou is alles in mijn leven killer. Zonder jou is alles plotseling veel stiller. Zonder jou is wat voorheen vertrouwd was, niet vertrouwd.”)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De drieslag, een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen:
Bloed, zweet en tranen

De climax, een steeds sterker wordende reeks:
Je hebt goed, je hebt beter, je hebt het beste (reclame van een advocatenkantoor)

De omgekeerde climax, een steeds zwakker wordende reeks:
Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, ach, best wel goed eigenlijk.


Drieslag, climax, omgekeerde climax

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je?

'Hij staat daar maar eenzaam en alleen op de hoek van de straat te wachten.'
A
Eufemisme
B
Hyperbool
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je?

'De dagen verstrijken in een lichte waas, we worden dronken zonder ook maar een druppel te drinken.'
A
Ironie
B
Understatement
C
Hyperbool
D
Paradox

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een oxymoron en een paradox zijn hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je?

'De man heet Alexandros, een kleine, blonde, getaande, jonge, vikingachtige figuur die de hele dag in de weer is met het verzorgen van zijn harem.'
A
Drieslag
B
Repitio
C
Prolepsis
D
Enumeratie

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies