Spelling H4 les 2

Programma


1) Bespreken huiswerk

1) Maken startopdracht en bespreken

2) Theorie spelling H4

3) Oefenen met opdrachten in Lessonup en filmpje

4) Opdrachten/ huiswerk




1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Programma


1) Bespreken huiswerk

1) Maken startopdracht en bespreken

2) Theorie spelling H4

3) Oefenen met opdrachten in Lessonup en filmpje

4) Opdrachten/ huiswerk




Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Je kunt afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen herkennen en benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Klassikaal: de startopdracht
van Spelling H4 op blz. 130

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Je kunt woorden en woordgroepen op vijf manieren korter schrijven.

- afkorting

- letterwoord

- initiaalwoord

- verkorting

- symbool

Slide 5 - Tekstslide

Afkorting

Een afkorting schrijf je met 1 of meer punten.

Je gebruikt (meestal) een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt. Je spreekt de afkorting uit als het oorspronkelijke woord/ de oorspronkelijke woorden

Voorbeelden:

- bijvoorbeeld: bv. of bijv.

- met andere woorden: m.a.w.

- Zijne Majesteit: Z.M.

Slide 6 - Tekstslide

Letterwoord

Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van het 

woord of een woordgroep. Je spreekt het uit als een woord. Je schrijft de letterwoorden zonder punten en als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, dan gebruik je die in het letterwoord ook.

voorbeelden:

- vip (very important person) Je zegt dus 'vip'.

- mavo (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs) Je zegt dus 'mavo'.



Slide 7 - Tekstslide

Initiaalwoord

Bij een initiaalwoord geef je ook de eerste letters van een woord of woordgroep weer, maar hier spreek je de letters wel afzonderlijk uit. Er komen geen punten tussen de letters. Als het woord met een hoofdletter wordt geschreven, dan schrijf je het initiaalwoord ook met een hoofdletter.  

Voorbeelden:

- pc (personal computer) Je zegt dus 'pee cee'.

- NS (Nederlandse Spoorwegen) Je zegt dus 'en es'.

Slide 8 - Tekstslide

Verkorting

Een verkorting is opgebouwd uit één of meer delen van het woord/van woorden. Je spreekt een verkorting uit als woord en niet als losse letters.

Voorbeelden:

- info (informatie)

- prof (professional)

- horeca (hotels, restaurants, cafés)

Slide 9 - Tekstslide

Symbool

Met een symbool wordt een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta genoteerd. Je spreekt het symbool uit als het woord waar het voor staat.

Een symbool schrijf je soms met en soms zonder hoofdletter. Dat ligt aan het woord als je het voluit schrijft. Een symbool schrijf je zonder punt.

- $ (dollarteken)

- km (kilometer)

(Let op: g = symbool voor gram, gr.= afkorting voor gram)


Slide 10 - Tekstslide

Samenvatting:
  • Alleen in de afkorting staan punten! Je spreekt het uit als het/de oorspronkelijke woord(-en)
  • Letterwoord en initiaalwoorden zijn gemaakt van eerste letters van woorden, maar letterwoord spreek je uit als een woord en initiaalwoord als losse letters
Bij bovenstaande vormen schrijf je een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt.

  • De verkorting is gemaakt van een deel van een woord/delen van woorden. Je spreekt het uit als een woord.
  • Een symbool spreek je uit als het woord waar het voor staat. Je gebruikt geen punten!

Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 12 - Tekstslide

pin
A
verkorting
B
letterwoord
C
symbool
D
initiaalwoord

Slide 13 - Quizvraag


kg
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
symbool

Slide 14 - Quizvraag

H.K.H.
A
initiaalwoord
B
letterwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 15 - Quizvraag

aso
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 16 - Quizvraag

cl
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting

Slide 17 - Quizvraag

wc
A
initiaalwoord
B
afkorting
C
verkorting
D
symbool

Slide 18 - Quizvraag

Huiswerk


 Maak opdracht 1 t/m 3 op blz. 130-131


Lees eventueel de theorie nog eens goed door!


Zorg dat je in ieder geval na de vakantie je boek uit hebt! Je krijgt dan nog een lesuur om aan je pitch te werken.

Slide 19 - Tekstslide