les 2 psv + bzv + telwoord 3t

Herhaling persoonlijk voornaamwoord en 
bezittelijk voornaamwoord
(d.m.v. huiswerk nakijken)
Telwoord
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling persoonlijk voornaamwoord en 
bezittelijk voornaamwoord
(d.m.v. huiswerk nakijken)
Telwoord

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Ik heb de opdrachten nagekeken en begrepen
Ik weet wat een telwoord is

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten
Zelfstandig naamwoord (zn): mensen, dieren, planten, dingen, namen en
                                                                begrippen
Lidwoord (lw):  de    het     een
Werkwoorden (ww):   doe-woorden; lopen, kijken, zijn wandelen
Bijvoeglijk naamwoord (bn): zegt iets over het zn
Voorzetsel (vz): staat nooit alleen, in, uit, tegenover, na
Persoonlijk voornaamwoord (psv); Ik, jullie, haar enz.
Bezittelijk voornaamwoord (bzv):  mijn, zijn, jouw enz.
Telwoord: drie, veel, laatste

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord kan wel of niet het onderwerp in een zin zijn. De vorm is dan anders.


psv onderwerp
psv geen onderwerp
ik
 mij, me
jij, je/u
jou, je/u
hij/zij, ze/het
hem/haar/het
wij, we
ons
jullie/u
jullie/u
zij, ze
hun, hen, ze

Slide 5 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
psv wel onderwerp:
Ik heb zin in het weekend.
Gaan jullie ook naar dat feest?

psv niet als onderwerp:
Gaat Eric naar dat feest?
Ja, ik ga samen met hem.
Sarah gaat naar een andere school.
We zullen haar missen.



psv onderwerp
psv geen onderwerp
ik
 mij, me
jij, je/u
jou, je/u
hij/zij, ze/het
hem/haar/het
wij, we
ons
jullie/u
jullie/u
zij, ze
hun, hen, ze

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden zijn:
 mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.
(Woorden met het lidwoord ‘het’ zijn altijd onzijdig)

Het hele land vierde met al haar inwoners feest.
haar   =  fout
  zijn = bzv bij een mannelijk zelfstandig naamwoord

Het hele land vierde met al zijn inwoners feest!!



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Telwoord (TW)
Hoofdtelwoorden (htw): geven hoeveelheid aan
3, honderd, veel, niets

rangtelwoorden (rtw); geven rangorde aan
derde, laatste, meeste

Slide 13 - Tekstslide

Op de tweede morgen staat hij vroeg op om als eerste buiten de deur te zijn.
Benoem de voorzetsels en rangtelwoorden

Slide 14 - Open vraag

De paar uurtjes voor het ontbijt om acht uur zijn hun (1) en hun (2) vader het dierbaarst.
Benoem hun 1 en 2

Slide 15 - Open vraag

Terwijl de laatste keuterboer zijn vijf koeien laat grazen in het zoveelste weiland bedekt met miljoenen zilveren druppeltjes ochtenddauw, voelt hij zich zo sterk als een beer.
Benoem 2 rangtelwoorden en 2 hoofdtelwoorden

Slide 16 - Open vraag

Het is zomer en zonde om uit te slapen.

Het is een......?

Slide 17 - Open vraag

Maak opdracht 6
Is ook huiswerk

Slide 18 - Tekstslide