Examentraining V6

Examen Nederlands
Nu gaat het toch wel snel. Nog twee dagen.

Weet je precies wat de bedoeling is?

  • Leer de theorie (gouden boekje)
  • Oefen examens!
  • Kijk eventueel voor extra uitleg online. In deze Lessonup staan de belangrijkste links.
  • Maak de oefensets nieuwe CE (ELO)

 


1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 6

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 12 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Examen Nederlands
Nu gaat het toch wel snel. Nog twee dagen.

Weet je precies wat de bedoeling is?

  • Leer de theorie (gouden boekje)
  • Oefen examens!
  • Kijk eventueel voor extra uitleg online. In deze Lessonup staan de belangrijkste links.
  • Maak de oefensets nieuwe CE (ELO)

 


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het examen Nederlands is dit jaar op:
A
Donderdag 8 mei 2025 13:30- 16:30
B
Woensdag 7 mei 2025 van 13:30-16:30
C
Vrijdag 9 mei 2025 13:30-16:30
D
Vrijdag 16 mei 2025 van 13:00-15:00

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

FAQ's 2025

  • Hoe lang duurt het examen? Drie klokuren, 180 minuten dus
  • Hoeveel teksten? Vaak een of twee langere en drie wat kortere teksten, “satellietteksten”, afbeeldingen, etc.
  • Hoeveel vragen? 37 vragen, 69 punten.
  • Veel tweepuntsvragen.
  • Verkort citeren mag als naar een citaat gevraagd wordt.




Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Correct taalgebruik wordt getoetst bij alle antwoorden op open vragen.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herhaalde spelfouten worden als afzonderlijke fouten geteld.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je dyslectisch bent, krijg je minder aftrekpunten voor spelling en taalgebruik.
A
juist
B
niet juist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel aftrek levert 7 of meer fouten op? (dit is tevens de maximale aftrek)
A
-1
B
-7
C
-3
D
-4

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spelfouten in antwoorden die toch al fout zijn, tellen niet.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Telegramstijl is toegestaan.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je een maximum aantal woorden overschrijdt dan........
A
is je antwoord per definitie 0 punten waard
B
mag Cn het antwoord beoordelen tot het toegestane maximum. De rest van je antwoord telt niet mee.
C
kijkt Cn gewoon je hele antwoord na.
D
mag Cn je antwoord beoordelen tot het toegestane maximum en krijg je aftrekpunten omdat je zin niet meer klopt.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters vallen onder spelling.
A
juist
B
niet juist

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt ook aftrek krijgen voor interpunctiefouten.
A
juist
B
niet juist

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je de vraag herhaalt, tellen die woorden niet mee voor je woordenaantal.
A
juist
B
niet juist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke woorden tellen niet mee bij de vraag over het gevolg van framing op stemgedrag: 'Het gevolg van framing op het stemgedrag van mensen is, dat ze beïnvloed worden door onjuiste informatie en mogelijk daardoor stemmen....'
A
Alles telt mee
B
Het gevolg van framing op het stemgedrag
C
Het gevolg van framing op het stemgedrag van mensen is
D
Het gevolg van framing op het stemgedrag van mensen is, dat

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor welke fouten moet jij vooral opletten bij het examen?
Onjuist overnemen van namen en lastige woorden
Fouten in werkwoordspelling
Onjuist aan elkaar of los schrijven van woorden
Verwijswoorden verkeerd gebruiken
Zinnen onjuist begrenzen
Hoofdletterfouten
Incongruentiefouten

Slide 15 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Alle vakspecifieke regels op een rijtje - deel I
1 Correct taalgebruik wordt getoetst bij alle antwoorden van de kandidaat op open vragen.
Voor incorrect taalgebruik worden maximaal 4 scorepunten in mindering gebracht. Onder incorrect
taalgebruik moet worden verstaan: spelfouten en fouten in de zinsbouw inclusief verkeerde
woordvolgorde. Elke fout binnen een antwoord op een vraag dient afzonderlijk te worden aangerekend.
De fouten voor incorrect taalgebruik dienen los van de inhoudelijke beoordeling te worden
geregistreerd. Ook spelfouten in incorrecte antwoorden leiden dus tot aftrek.
Voor incorrect taalgebruik dient de volgende aftrekregeling te worden gehanteerd:
0 fouten 0
1 fout of 2 fouten -1
3 of 4 fouten -2
5 of 6 fouten -3
7 of meer fouten -4
Deze aftrekregeling geldt onverkort voor alle kandidaten. Ook als je dyslectisch bent.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle vakspecifieke regels op een rijtje - deel II
2 Het is de kandidaat niet toegestaan telegramstijl te gebruiken bij vragen waarbij in volledige
zinnen moet worden geantwoord. Voor een antwoord dat geheel in telegramstijl is weergegeven,
dienen geen scorepunten te worden toegekend.
3 Voor alle open vragen met een maximum aantal woorden geldt: indien een kandidaat een vraag
herhaalt alvorens hij/zij tot een antwoord komt, worden de woorden tot aan het eigenlijke
antwoord (conform het beoordelingsmodel) niet meegeteld.
4 Wanneer een antwoord op een open vraag het maximum aantal woorden overschrijdt, worden
alleen de woorden van het antwoord tot het toegestane maximum in de beoordeling betrokken.
5 Er is geen aftrek voor interpunctiefouten. 







Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

een redenering is
A
argumenten en standpunt samen
B
de argumenten die het standpunt ondersteunen
C
een reden
D
een foute argumentatie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn meestal de functies van de inleiding? Kies het meest geschikte antwoord.
A
de aandacht van de lezer trekken en vragen stellen
B
een samenvatting van de inhoud van de tekst geven en de aandacht van de lezer trekken
C
de reden voor het schrijven van de tekst noemen en de hoofdvraag stellen
D
de aandacht van de lezer trekken en het onderwerp introduceren

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar hoef je niet per se op te letten bij citeren bij het CE?
A
Of je de eerste twee en de laatste twee woorden juist vermeld hebt en of je aanhalingstekens hebt genoteerd.
B
Of je geen spel- of formuleerfouten hebt gemaakt bij het overnemen.
C
Of je de regelnummers achter het citaat hebt gezet.
D
Of je hebt gecontroleerd of ze vragen naar een zin, zinsgedeelte, tekstgedeelte, woordgroep of woord.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem twee voordelen van verkort citeren.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Citeren en in eigen woorden
Algemeen: kijk goed wat ze tijdens het examen vragen.
  • Als ze vragen om een zin, dan schrijf je een zin! (Hoofdletter en je eindigt met een punt).
  • Als ze vragen om een groep woorden of een zinsdeel, dan schrijf je precies dat. 
  • Als ze vragen om 15 woorden, dan schrijf je GEEN 16 woorden! 

Citeren is het letterlijk overnemen van een zin of een stukje tekst. 
Bij citeren zet je de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin of het tekstgedeelte neer. Tussen de twee gedeeltes zet je drie puntjes. 
Voorbeeld: "Citeren is ... tekstgedeelte neer." (regel 1-2)


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functiewoorden. Wat is een nuancering?
A
Geeft een verfijning in de uitleg of zwakt een standpunt iets af
B
Legt uit waarom iemand iets doet of vindt
C
doet een uitspraak die logisch voortvloeit uit eerder gevolgde redeneringen
D
stemt met iets in, als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Let op emotie
Let goed op wanneer antwoorden bij meerkeuzevragen een bepaalde emotie bevatten, zoals "helemaal niet" of "zeer goed". 

  • Zulke emotiewoorden zorgen voor essentiële verschillen in betekenis. 

  • Ga hierbij altijd uit van wat in de tekst staat en niet van wat jij denkt.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hoe start je het examen Nederlands?
A
Met het lezen van de vragen
B
Met globaal lezen van inleiding, slot en titel
C
Met het bekijken van de tekst, de vragen en het aantal punten
D
Met het lezen van de eerste tekst

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke zeven dingen moet je denken voordat je begint met het beantwoorden van de vragen bij de tekst?
Nummer ze alle zeven.

Slide 38 - Open vraag

1. Lezen van (een aantal) belangrijke vragen
2. Lezen van inleiding en slot, titel en bron (en uitleg)
3. Arceren van de hoofdgedachte (en hoofdvraag) in inleiding en slot
4. Noteren wat de schrijver wil zeggen met de tekst
5. Lezen van de hele tekst
6. Arceren van de kernzinnen en verbanden
7. Noteren van opvallende zaken in de kantlijn, zoals wanneer een hele alinea uit voorbeelden bestaat of wanneer een hele alinea een uitwerking is.
Wat is géén gevolg van het opvolgen van de adviezen uit de vorige dia?
A
Dan maak je minder fouten bij de vragen.
B
Dan lees je actiever.
C
Dan kost het extra tijd.
D
Dan scheelt het tijd.

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je niet vergeten vóór je het examen Nederlands gaat maken?

Slide 40 - Open vraag

naar de wc gaan
rustig worden
iets eten
goed slapen
vertrouwen op jezelf
voldoende pennen, arceerstiften en geen typp-ex
en vergeet je woordenboek niet
Beter lezen
  • Eerst de inleiding en het slot lezen 
  • --> wat wil de schrijver zeggen met de tekst?

  • Veel markeren in de tekst
  • Sneller doorwerken en natellen als er tijd over is
  • De vraag herhalen

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trucjes
  • Bij het tekstdoel en overige antwoorden goed naar de inleiding en het slot kijken --> boodschap auteur;
  • Beter letten op extra woorden in de vraagstelling --> controleren of ik wel echt antwoord geef op de gestelde vraag;
  • Bij een meerpuntsvraag een antwoord met meerdere delen geven;
  • Voor je antwoorden de woorden en zinsdelen uit de tekst halen;

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zorgvuldigheid
  • Controleer of ze vragen naar een woord, woordgroep, zinsdeel of zin;
  • Controleren of mijn antwoord wel volledig is en of ook echt op papier staat wat ik wil zeggen;
  • Controleren van spelling, stijl en interpunctie, ook bij citaten;
  • Opletten of ik wel hele zinnen heb gegeven als antwoord;
  • Het aantal bevraagde opties geven (tellen); etc.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Succes!
Oefen de oefensets en examen 2024 2e tijdvak
  • Leer de informatie uit je gouden boekje
  • Bekijk theorie op YouTube (Arnaud Kuijpers)

En ga op tijd naar bed. Een goede nachtrust doet veel goeds voor je focus.












Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies