V3 5.1

Economie Havo 3
Hoofdstuk 5
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie Havo 3
Hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Bruto- en nettowinst
Hoe zat het ook alweer?

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel bedraagt de brutowinst?

Gegeven:
Inkoopwaarde van de goederen €6.000
Bedrijfskosten €1.500
Afzet 500 stuks
Verkoopprijs €20

Slide 3 - Open vraag

Hoeveel bedraagt de nettowinst?

Gegeven:
Inkoopwaarde van de goederen €8.000
Bedrijfskosten €2.500
Afzet 400 stuks
Verkoopprijs €50

Slide 4 - Open vraag

Berekening van de winst
Omzet (exclusief btw)
Inkoopwaarde van de omzet  –
Brutowinst 
Bedrijfskosten -
Nettowinst / bedrijfsresultaat 


Bij de berekeningen wordt btw buiten beschouwing gelaten. Deze moeten we afdragen/terugkrijgen van de overheid en heeft dus geen invloed op de hoogte van de winst.

Slide 5 - Tekstslide

kosten

Slide 6 - Woordweb

Twee soorten kosten
Variabele kosten = kosten die afhankelijk zijn van de afzet. Als de afzet toeneemt nemen de totale variabele kosten ook toe en andersom.
Bijv. de sla voor de broodjes shoarma
Vaste kosten = kosten die onafhankelijk zijn van de afzet. Als de afzet in dit geval toeneemt dan blijven de vaste kosten gelijk.
Bijv. de huur van het pand van de shoarmazaak.

Slide 7 - Tekstslide

Het loon van een productiemedewerker is een voorbeeld van
A
variabele kosten
B
constante kosten

Slide 8 - Quizvraag

het loon van de directeur is een voorbeeld van
A
variabele kosten
B
constante kosten

Slide 9 - Quizvraag

Break-even
Break-even = het bedrijf maakt geen winst en geen verlies. We spelen dus quitte.
  

Break-evenafzet = de afzet waarbij we geen winst en verlies maken.
Totale opbrengsten is gelijk aan de totale kosten: TO = TK.

Break-evenomzet = de breakeven-afzet * verkoopprijs

Slide 10 - Tekstslide

Break-even
TO = TK
Totale opbrengsten = totale kosten

Totale opbrengsten = omzet = prijs * hoeveelheid (Q)
Totale kosten = totale variabele kosten + totale constante kosten

Slide 11 - Tekstslide

Oefenopgave

Stel een bedrijf verkoopt producten met een verkoopprijs van 10 euro. De variabele kosten per product zijn 3 euro. De vaste kosten zijn 70.000 euro per jaar. Wat is zijn break-evenafzet?

Slide 12 - Open vraag

Oefenopgave

Stel een bedrijf verkoopt producten met een verkoopprijs van 10 euro. De variabele kosten per product zijn 3 euro. De vaste kosten zijn 70.000 euro per jaar. Wat is zijn break-evenomzet?

Slide 13 - Open vraag

Aan de slag
Maken 4, 5, 6, 10, 11 en 12
Die behandelen we in de tweede les

Weektaak = maken 5.1:  2 t/m 15

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
Maken 4, 5, 6, 10, 11 en 12
Die behandelen we in de tweede les

Weektaak = maken 5.1:  2 t/m 15

Slide 15 - Tekstslide