Klas 2 Economie H2 Samen met het buitenland

H2 Samen met het buitenland
HOOFDSTUK 2
SAMEN MET HET BUITENLAND
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2 Samen met het buitenland
HOOFDSTUK 2
SAMEN MET HET BUITENLAND

Slide 1 - Tekstslide

2.1 OVER DE GRENS

Slide 2 - Tekstslide

Wat is export?
A
het invoeren van goederen
B
een ander woord voor economie
C
een soort hockey
D
het uitvoeren van goederen

Slide 3 - Quizvraag

De export:
A
kost geld
B
levert geld op

Slide 4 - Quizvraag

Bij meer export
A
daalt de werkgelegenheid
B
stijgt de werkgelegenheid

Slide 5 - Quizvraag

Import is
A
Het uitvoeren van binnenlandse goederen en diensten
B
In eigen land producten kopen.
C
Het invoeren van buitenlandse goederen en diensten
D
In eigen land producten verkopen

Slide 6 - Quizvraag

Geef van de volgende situaties aan of ze horen bij de export of bij de import van Nederland
Een Nederlands bedrijf verpakt blauwe bessen in plastic bakjes en levert ze aan een Belgische groentewinkel
Een Frans transportbedrijf levert een lading blauwe bessen af bij een Nederlands groothandel.
Import
Export

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep de afbeelding om aan te geven of we het product/dienst hoofdzakelijk importeren of exporten.
IMPORT
EXPORT

Slide 8 - Sleepvraag

Open of gesloten economie?

Kies in onderstaande tekst de juiste woorden.
Nederland heeft een ...1... (gesloten/open) economie, want ons land heeft naar verhouding ...2... (veel/weinig) import en export.
...1...
...2...
gesloten
open
veel
weinig

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is een "open economie"?
A
De grenzen tussen alle landen staan open
B
In een open economie mag en kan alles
C
Een land dat veel in- en uitvoert

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een gesloten economie?
A
Een economie waarin er geen internationale handel is.
B
Een economie waarin er geen handel is tussen bedrijven.
C
Een economie waarin er alleen internationale handel is.
D
Een economie waarin er alleen handel is tussen bedrijven.

Slide 11 - Quizvraag

Een gesloten economie heeft een
A
hoge importquote en lage exportquote
B
een lage importquote en hoge exportquote
C
een hoge exportquote en hoge importquote
D
een lage importquote en lage exportquote

Slide 12 - Quizvraag

een miljoen
A
1.000
B
1.000.000
C
1.000.000.000
D
10.000.000

Slide 13 - Quizvraag

Een miljard
=
A
1.000
B
1.000.000
C
1.000.000.000
D
1.000.000.000

Slide 14 - Quizvraag

€93,2 miljard is in miljoenen ... en €700 miljoen is in miljarden ...
A
€93.200 miljoen en €700.000 miljard
B
€932.000 miljoen en €0,7 miljard
C
€932.000 miljoen en €700.000 miljard
D
€93.200 miljoen en €0,7 miljard

Slide 15 - Quizvraag

2.2 MEER OF MINDER BUITENLANDSE HANDEL?

Slide 16 - Tekstslide

internationale handel
A
handel tussen landen binnen Europa
B
handel tussen landen over de hele wereld
C
handel tussen Europese en Aziatische landen
D
handel tussen Nederland en Indië

Slide 17 - Quizvraag



Internationale handel is:
timer
0:01
A
importeren
B
exporteren
C
doorvoeren
D
alle onder a, b en c genoemde dingen

Slide 18 - Quizvraag

Protectiemaatregelen
A
Handelsvrijheden
B
Handelsbelemmeringen

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn protectiemaatregelen?
A
Overheid beschermt de eigen economie
B
de overheid beschermt de Economie van een ander land
C
overheid vergoed beschermingsmaatregelen
D
overheid belast beschermingsmaatregelen

Slide 20 - Quizvraag

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde. Dit laat zien wat de gevolgen zijn als een land protectiemaatregelen neemt.
1
2
3
De export van staal door Europese staalbedrijven neemt af.
Amerika besluit invoerrechten te gaan heffen op Europees Staal.
Europese staalproducenten ontslaan werknemers.

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is de Europese Unie?
A
De munt eenheid waar wij mee betalen.
B
Een organisatie van 27 Europese landen die nauw met elkaar samen werken.
C
Alle landen van de wereld die samen werken voor handel.
D
Nederland, België en Luxemburg

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het doel van de Europese Unie?
A
Samen heb je meer wapens en kun je landen veroveren
B
Meer geld verdienen
C
Samen besluiten vormen op politiek en economisch gebied
D
Wereldvrede creëren

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn de voordelen van de
Europese Unie?
A
Het is gezellig
B
De grenzen zijn open voor handel (goederen) en mensen. Er is ook minder kans op oorlog.
C
We spreken nu allemaal één taal.
D
De landen liggen nu dichter bij elkaar. Er is ook minder kans op oorlog.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is vrijhandel?
A
handel met buitenland zonder extra kosten
B
handel van goedkope goederen uit China

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een gevolg van vrijhandel?
A
Concurrentie neemt toe
B
Concurrentie neemt af

Slide 26 - Quizvraag

Binnen de Europese Unie is sprake van vrijhandel.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

2.3 DE EUROPESE UNIE HELPT ONS VERDER

Slide 28 - Tekstslide

Binnen de Europese Unie is sprake van vrijhandel.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

De Eurozone is....
A
Landen die bij de EU horen
B
Alle landen in Europa
C
Landen met de Euro als munteenheid

Slide 30 - Quizvraag

Landen die geen Euro hebben als munteenheid gebruiken
A
raar geld
B
stom geld
C
gek geld
D
vreemd geld

Slide 31 - Quizvraag

Wisselkoers betekent...
A
geld wisselen van de euro naar vreemd geld
B
geld wisselen van vreemd geld naar de euro
C
de verhouding tussen de euro en vreemd geld
D
dat je meer moet betalen voor vreemd geld

Slide 32 - Quizvraag