Starttaal vooraf T5 H1 woorden (extra)

Nederlands
THEMA 3    Natuur


H1
Moeilijke woorden 


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
THEMA 3    Natuur


H1
Moeilijke woorden 


Slide 1 - Tekstslide

Doelen                                               .
- Ik begrijp de themawoorden
  
- Ik kan de betekenis ervan uitleggen.

- Ik maak een zin met een themawoord.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

1. Themawoorden bespreken

3. Opdrachten maken

Slide 3 - Tekstslide

Themawoorden                       .


Wat hoort bij welke betekenis?
Kies het antwoord.

voorkennis
activeren

Slide 4 - Tekstslide

afvalscheiding
klimaat
seizoen
recyclen
vervuiling

Slide 5 - Sleepvraag

Het bewijs dat je betaald hebt om regelmatig ergens gebruik van te maken.
De vaste tijd waarop treinen, trams of bussen rijden.
Als je door omstandigheden later aankomt dan normaal.
De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer.
Iets (een middel) waarmee je je verplaatst.
Het abonnement
De dienstregeling
De vertraging
De spits
Het vervoermiddel

Slide 6 - Sleepvraag

Themawoorden                       .


Wat hoort bij welke betekenis?
Kies het antwoord.

voorkennis
activeren

Slide 7 - Tekstslide

De drukste uren in het verkeer.
bijvoorbeeld in de ochtend en aan het einde van de dag.
A
het vervoersmiddel
B
het rijbewijs
C
het verkeer
D
de spits

Slide 8 - Quizvraag

Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of bus.
A
de passagier
B
de chauffeur
C
de boete
D
de conducteur

Slide 9 - Quizvraag

Als je door omstandigheden
later komt dan gepland,
dan heb je
A
verzekering
B
vertraging
C
verstand
D
verschillend

Slide 10 - Quizvraag

Een tijdsschema met daarin
vaste vertrektijden
van bijvoorbeeld treinen, trams of bussen.
A
dienstverband
B
dienstrooster
C
dienstvervoer
D
dienstregeling

Slide 11 - Quizvraag

Alle mensen en voertuigen
die zich verplaatsen
op de weg, op de stoep, door de lucht of in het water.
A
het verkeer
B
het vervoer
C
de spits
D
de reis

Slide 12 - Quizvraag

Het verplaatsen van
mensen, dieren of spullen met
een vervoersmiddel.
A
het verkeer
B
het vervoer
C
de spits
D
de reis

Slide 13 - Quizvraag

Themawoorden                       .
Pak voor je: blz. 18 en 19.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

als je hebt betaald om 
tijdens een bepaalde periode
iets te ontvangen 
of te gebruiken.
  het abonnement
Rik heeft een abonnement voor de trein waarmee hij in het weekend mag reizen.

Slide 16 - Tekstslide

als je hebt betaald om 
tijdens een bepaalde periode
iets te ontvangen 
of te gebruiken.
  het abonnement
Rik houdt van voetbal, daarom heeft hij een abonnement bij ESPN afgesloten.
ESPN
https://www.ziggo.nl/televisie/extra-zenders-streamingdiensten/espn-compleet

Slide 17 - Tekstslide

iemand die voor zijn beroep
vervoersbewijzen controleert
en reizigers informeert.
  de conducteur
De conducteur vraagt of Saskia
haar treinkaartje kan laten zien.
bijvoorbeeld over vertragingen.
in de trein, bus, tram of metro

Slide 18 - Tekstslide

tijdschema
met daarin de vaste vertrektijden
  de dienstregeling
Volgens de dienstregeling heeft
de trein naar Lelystad Centrum ongeveer 25 minuten vertraging.
van bijvoorbeeld treinen, trams of bussen.
dienst - regeling

Slide 19 - Tekstslide

vervoersmiddelen waarvan 
iedereen gebruik mag maken
( wel tegen betaling)

  het openbaar vervoer                   O V
Wim reist met het OV naar school, omdat hij het te ver fietsen vindt.
zoals bus, tram of trein.

Slide 20 - Tekstslide

digitaal programma
waarmee jij je reis kunt plannen
(met bijvoorbeeld fiets of OV).

Zo weet je hoe je ergens 
het snelste kunt komen.
  de reisplanner
De reisplanner geeft aan dat de IC vertrekt om 13:25 uur op spoor 7.
reis - planner

Slide 21 - Tekstslide

de drukste uren in het verkeer


  de spits
Vanmorgen stond er 400 km file
tijdens de spits.

Slide 22 - Tekstslide





op werkdagen
van 07:00 uur
tot 09:00 uur




                   op werkdagen
                   van 16:00 uur
                   tot 19:00 uur
 de ochtend-spits                                      de avond-spits
= de spits-drukte!

Slide 23 - Tekstslide

alle mensen en voertuigen
die zich verplaatsen
op de weg of stoep,
of door de lucht of het water.
  het verkeer
Het verkeer in de stad is heel druk.

Slide 24 - Tekstslide

Als je door omstandigheden
later aankomt dan gepland.
  de vertraging
De bus heeft 4 min. vertraging,
omdat het druk is op de weg.

Slide 25 - Tekstslide

Het verplaatsen van
mensen, dieren of spullen
met een vervoersmiddel.
  het vervoer
Vroeger ging het vervoer van post naar Engeland met de boot. 

Slide 26 - Tekstslide

Het bewijs dat je hebt betaald
voor een reis met het OV.
  het vervoersbewijs
Als je met de trein reist, heb je 
een geldig vervoersbewijs nodig.
bijvoorbeeld een treinkaartje.
vervoer - bewijs

Slide 27 - Tekstslide

Opdrachten                             .
- Schrijf vijf themawoorden in het woordenschrift.
- Maak werkblad 'zinnen maken'.
- Maak taken via JE.
- Maak de woordzoeker.

Klaar? Pak een leesboek.

timer
25:00

Slide 28 - Tekstslide

Evalueren                                 .
Doelen: 

- Ik begrijp de themawoorden

- Ik kan de betekenis ervan uitleggen.

- Ik maak een zin met een themawoord.


Slide 29 - Tekstslide

Evalueren                                    .
Ik heb gewerkt aan de competenties:

- hulp vragen
- doorzetten als het lastig is
- dingen doen die ik niet leuk vindt.

Slide 30 - Tekstslide