Chapter 2, voor de toets 2

Chapter 2, voor de toets 2
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Chapter 2, voor de toets 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Learning targets:

  • Ik weet wat voor vragen er in de toets komen. 
  • Ik heb geoefend met de grammatica die in de toets gaat komen

Programma:

  • Check lesson 5
  • Toets bespreken
  • Zelfstandig leren




Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Layout 
1. Woordjes EN-NE
2. Woordjes in de juiste zin puzzelen EN-EN
3. Woordjes in de juiste zin puzzelen maar de woorden staan in het NE en moeten dus vertaald worden naar EN
4. Woordjes NE-EN


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plurals
Meervouden maken van het Engelse woord tussen haakjes
Weten jullie de regels nog? Wat mag er absoluut niet bij een meervoud?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
tomatos
B
tomaten
C
tomato's
D
tomatoes

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
shoe
B
shoes
C
schoenen
D
shoos

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
child's
B
childs
C
kinderen
D
children

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural (=meervoud):
What is the plural of:
A
heroes
B
hero's
C
heros
D
held

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
knife's
B
knifes
C
knives
D
kniven

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
babys
B
baby's
C
babies
D
babyes

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
mouses
B
mice
C
mices
D
mouse's

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
puppies
B
puppy's
C
puppys
D
puppen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Demonstratives
Kies 1 van de 4 demonstratives (this, that, these, those) in een zin. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Demonstrative pronouns
Singular
Plural
Close
this
these
Far(ther) away
that
those

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Demonstrative pronouns

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Demonstrative pronouns

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Demonstrative pronouns

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Demonstrative pronouns

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Which demonstrative pronouns are nearby?
A
this, these
B
that, those

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which demonstrative pronouns are further away?
A
that, those
B
this, these

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons
De woordjes die je moet gebruiken staan tussen haakjes. Let goed op woordjes als the voor het woord en than achter het woord

1 lettergr
tall
taller than
the tallest
1 lettergr
-e
nice
nicer than
the nicest
1 lettergr klinker+medeklinker
big
bigger than
the biggest
2 lettergr -y
easy
easier than
the easiest
lange woorden
expensive
more expensive than
the most expensive
Onregelmatige
good
better than
the best

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons:
Ralph is___liar ever!
A
worst
B
the worst
C
worse
D
worse than

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons

Kayleigh is … than Senne.
A
more studious
B
happy
C
sweet
D
louder

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons
Please give me ______________ box.
A
the smaller
B
the smallest
C
the most small
D
the more small

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons:
The King is the ___________
A
more powerful
B
powerfuller
C
powerfullst
D
Most powerful

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple
Je moet het werkwoord goed kunnen vervoegen er staat een -, + of ? voor. Let hierop!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 27 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple
welke zin is present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous
Ook bij deze zinnen staan een -,+ of een ? voor de zin. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:
Pick the present continuous.
A
She walks from the car park to the shopping centre.
B
She had been walking from the car park to the shopping centre.
C
She was walking from the car park to the shopping centre.
D
She is walking from the car park to the shopping centre.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:
Pick the present continuous.
A
David works every day.
B
David is taking a shower at the moment.
C
David has lost his keys
D
David lost his keys.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies