4.4 Politieke Instituties H4

• Maatschappijleer
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Programma

1. Herhalingsvragen (5 min.)
2. 4.4 Politieke Instituties: uitleg met vragen (15 min.)
3. Opdracht 17 maken en klassikaal bespreken (10 min.)
4. Zelfstandig werken (10 min.)

Omschrijf uit je hoofd de drie betekenissen die het woord 'politiek' kan hebben. (1 min.)

Geef de definitie van een sociale institutie (1 min.)

4.4 Politieke Instituties

Lesdoelen

• Je kent het kernconcept politieke institutie, begrijpt wat het inhoudt en kunt het herkennen in een bron.
  
• Je kent het verschil tussen formele en informele politieke instituties. 
• Je weet wat politieke organisaties en overheidsinstellingen zijn en kunt deze herkennen in een bron. 

Noem zelf een nog niet genoemd voorbeeld van een politieke institutie (1 min.)

De Koning is het staatshoofd

1. Formeel
2. Informeel

Je hebt de meerderheid van de stemmen nodig in het parlement om een wet aangenomen te krijgen.

1. Formeel
2. Informeel

De grootste partij levert de minister-president

1. Formeel
2. Informeel

De minister-president is verantwoordelijk voor wat de koning zegt bij de troonrede.

1. Formeel
2. Informeel

Bij een belangrijk debat stuurt iedere partij zijn fractievoorzitter

1. Formeel
2. Informeel

Politieke institutie

Politieke instelling/organisatie

Ministerie van Algemene zaken

Parlementaire democratie

Provincies

Verkiezingen

Opdracht 17 (blz 84) (5 min.)

Maak 4.4 opdracht 17 (blz 84)

Daarna klassikaal bespreken

Zelfstandig werken (10 min.)

4.3:

Opdracht 15 (blz 82)

4.4:

Tekstverkenners, Opdracht 16 (blz 83) 

Check-uit: wat is je bijgebleven van deze les?