Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Oefenvragen democratisering
Quiz Democratisering
1 / 51
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Geschiedenis
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
In deze les zitten
51 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslide
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Quiz Democratisering
Slide 1 - Tekstslide
Een ander woord voor constitutie is:
A
Koning
B
Grondwet
C
Republiek
D
Parlement
Slide 2 - Quizvraag
Wie is deze man?
A
Willem I
B
Willem II
C
Thorbecke
D
Troelstra
Slide 3 - Quizvraag
Welke reden heeft Willem II om de grondwet toch te laten invoeren?
Slide 4 - Open vraag
In 1848 zijn dit de belangrijkste namen:
A
Willem I - Thorbecke
B
Willem II - Willem I
C
Willem II - Thorbecke
D
Willem III - Thorbecke
Slide 5 - Quizvraag
1848 wordt ook wel het ...jaar genoemd.
Slide 6 - Open vraag
Wie mogen er in 1848 stemmen?
A
Mannen
B
Rijke mannen en vrouwen
C
Mannen die voldoende belasting betalen
D
Niemand
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent censuskiesrecht in 1848?
A
Mannen mogen stemmen
B
Rijke mannen en vrouwen mogen stemmen
C
Als een man genoeg belasting betaalde mocht hij stemmen
D
Niemand mag stemmen
Slide 8 - Quizvraag
Ministeriële verantwoordelijkheid betekent:
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
Ministers hebben geen invloed
D
Ministers moeten verantwoording afleggen voor staatshoofd
Slide 9 - Quizvraag
De koning(in) is onschendbaar betekent:
A
Ministers verantwoordelijk zijn voor wat de koning zegt of doet.
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
De koning heeft heel veel invloed.
D
Ministers zijn alleen verantwoordelijk voor zichzelf.
Slide 10 - Quizvraag
Een land zonder koning(in) is een:
A
Monarchie
B
Republiek
C
Dictatuur
D
Staat
Slide 11 - Quizvraag
Koninkrijk met een grondwet is:
A
Parlementaire democratie
B
Constitutionele monarchie
Slide 12 - Quizvraag
Wie had de meeste macht voor 1848?
A
De koning
B
Het parlement
C
Provinciale Staten
D
De ministers
Slide 13 - Quizvraag
Wie had de meeste macht na 1848?
A
De koning
B
Het parlement
C
Provinciale Staten
D
De ministers
Slide 14 - Quizvraag
De regering zijn:
A
Eerste en Tweede Kamer
B
Ministers en de Koning(in)
C
Ministers en Provinciale Staten
D
Alleen de Ministers en de Minister-President
Slide 15 - Quizvraag
Is het mogelijk als minister in de Tweede Kamer te zitten?
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quizvraag
Verklaar je antwoord op de vorige vraag!
Slide 17 - Open vraag
Het parlement bestaat uit:
A
Ministers en staatssecretarissen
B
Ministers en koningen
C
Eerste en Tweede Kamer
D
Eerste Kamer en ministers
Slide 18 - Quizvraag
Wie is dit?
Slide 19 - Open vraag
Het recht om een minister ter verantwoording te roepen heet:
A
het recht van initiatief
B
het recht van interpellatie
C
het budget recht
D
het recht om een motie in te dienen
Slide 20 - Quizvraag
De regering heeft uitvoerende macht
A
Goed
B
Fout
Slide 21 - Quizvraag
Het Parlement heeft wetgevende en uitvoerende macht.
A
Goed
B
Fout
Slide 22 - Quizvraag
Wie is dit?
A
Koning Willem I
B
Thorbecke
C
Koning Willem II
D
Koning Willem III
Slide 23 - Quizvraag
Wie mogen er in 1848 stemmen?
A
Mannen
B
Rijke mannen en vrouwen
C
Mannen die voldoende belasting betalen
D
Niemand
Slide 24 - Quizvraag
De koning(in) is onschendbaar betekent:
A
Ministers verantwoordelijk zijn voor wat de koning zegt of doet.
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
De koning heeft heel veel invloed.
D
Ministers zijn alleen verantwoordelijk voor zichzelf.
Slide 25 - Quizvraag
Van wie kan de volgende uitspraak zijn:
"Alleen rijke en goedopgeleide burgers kunnen iets verstandigs zeggen over het bestuur van NL
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra
Slide 26 - Quizvraag
Wie kan gezegd hebben: "Ik ben erg tevreden met de uitkomst van de pacificatie van 1917"
A
Liberaal
B
Confessioneel
C
Socialist
D
Feminist
Slide 27 - Quizvraag
Wie kan er gezegd hebben: "Maatschappelijke problemen kun je het beste oplossen met hulp van de bijbel"
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Troelstra
D
Kuyper
Slide 28 - Quizvraag
Wie kan gezegd hebben: "Mijn vader had Thorbecke nooit die grondwet moeten laten schrijven"
A
Thorbecke
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III
Slide 29 - Quizvraag
Welke drie politieke stromingen zijn er?
Slide 30 - Open vraag
De regering heeft de ... macht
A
Uitvoerende
B
Wetgevende
C
Rechtsprekende
Slide 31 - Quizvraag
Wie is deze man?
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra
Slide 32 - Quizvraag
Bij welke partij hoort Kuyper?
A
ARP
B
Liberale Unie
C
SDAP
D
RKSP
Slide 33 - Quizvraag
Wie is deze man?
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra
Slide 34 - Quizvraag
Bij welke partij hoort Troelstra?
A
ARP
B
Liberale Unie
C
SDAP
D
RKSP
Slide 35 - Quizvraag
Wie is deze man?
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra
Slide 36 - Quizvraag
Bij welke partij hoort Schaepman?
A
ARP
B
Liberale Unie
C
SDAP
D
RKSP
Slide 37 - Quizvraag
Bij welke politieke stroming hoort de RKSP?
Slide 38 - Open vraag
Streefden de katholieken naar emancipatie?
A
Ja
B
Nee
Slide 39 - Quizvraag
In 1848 waren de meeste mensen in de politiek confessioneel
A
Waar
B
Niet waar
Slide 40 - Quizvraag
Welke twee rechten heeft alleen de tweede kamer?
Slide 41 - Open vraag
Het recht van initiatief is een wetgevende bevoegdheid
A
Waar
B
Niet waar
Slide 42 - Quizvraag
Het recht van amendement is een wetgevende bevoegdheid
A
Niet waar
B
Waar
Slide 43 - Quizvraag
Iedere burger is voor de wet gelijk.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 44 - Quizvraag
De Koning moet zich altijd aan de wet houden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 45 - Quizvraag
Welk antwoord klopt over het verschil tussen een Kamerlid en een minister?
A
Een lid van de Tweede Kamer is gekozen door burgers; een minister niet
B
De leden van de Tweede Kamer horen bij de wetgevende macht; ministers bij de uitvoerende macht
C
Zowel antwoord A als antwoord B klopt
Slide 46 - Quizvraag
Wie zitten er in de Staten-Generaal?
A
De ministers en staatssecretarissen
B
Eerste en Tweede Kamerleden
Slide 47 - Quizvraag
Nederland is een koninkrijk sinds:
A
1848
B
1815
Slide 48 - Quizvraag
Thorbecke wilde dat koning Willem II minder macht kreeg.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 49 - Quizvraag
Nederland is een constitutionele monarchie. Wat betekent dit?
A
De Koning staat boven de Grondwet
B
De Koning moet zich aan de Grondwet houden
Slide 50 - Quizvraag
Koning Willem II "'verandert" in één nacht van:
A
conservatief in liberaal
B
liberaal in conservatief
Slide 51 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
1.2 De grondwet van 1848
March 2019
- Les met
12 slides
Geschiedenis
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
1.1 De Nederlandse staatsinrichting nu
March 2019
- Les met
35 slides
Geschiedenis
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo
Leerjaar 4
Herhaling alles 1848
May 2022
- Les met
36 slides
M4 - H1 - 1.2 - De grondwet van 1848
April 2024
- Les met
21 slides
Geschiedenis
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 4
M4 - De grondwetwijziging van 1848
September 2022
- Les met
33 slides
Geschiedenis
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 4
1.2 De grondwet van 1848
September 2021
- Les met
34 slides
Geschiedenis
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Oefening bij 2.2 Grondwetswijziging 1848
September 2024
- Les met
25 slides
Geschiedenis
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
M4 - De grondwetwijziging van 1848
September 2022
- Les met
33 slides
Geschiedenis
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 4