5.2 Wet van Ohm

Geleiders
Sommige materialen laten elektriciteit door. Zo'n materiaal noemen we een geleider.  De elektronen kunnen makkelijk door de stof bewegen. Alle metalen zijn goede geleiders. Veel gebruikte geleiders zijn koper, ijzer, tin en staal. Maar ook andere metalen zoals aluminium, zilver, goud en kwik geleiden elektriciteit goed. De grijze vulling van je potlood is van grafiet gemaakt. Grafiet geleidt elektriciteit ook erg goed.

Geleiders laten elektriciteit goed door
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Geleiders
Sommige materialen laten elektriciteit door. Zo'n materiaal noemen we een geleider.  De elektronen kunnen makkelijk door de stof bewegen. Alle metalen zijn goede geleiders. Veel gebruikte geleiders zijn koper, ijzer, tin en staal. Maar ook andere metalen zoals aluminium, zilver, goud en kwik geleiden elektriciteit goed. De grijze vulling van je potlood is van grafiet gemaakt. Grafiet geleidt elektriciteit ook erg goed.

Geleiders laten elektriciteit goed door

Slide 1 - Tekstslide

Isolatoren
Bijna alle andere materialen laten elektriciteit niet makkelijk door. Zo'n materiaal noemen we een isolator. In een isolator kunnen de elektronen niet vrij bewegen. Hierdoor kan een spanningsbron de elektronen niet door de stof duwen. Voorbeelden van isolatoren zijn hout, plastic, rubber, glas, keramiek, steen en vooral lucht.
Isolatoren laten geen elektriciteit door

Slide 2 - Tekstslide

Weerstand
Allerlei stoffen zoals in de afbeelding hiernaast remmen de elektronen maar een beetje af. Ze bieden een beetje weerstand tegen de beweging van de elektronen. Deze stoffen worden weerstanden genoemd.
Hoeveel de elektronen worden tegenhouden noemen we elektrische weerstand.
Weerstand is hoe makkelijk of hoe moeilijk de elektronen door een materiaal heen bewegen.

Slide 3 - Tekstslide

Wet van Ohm
De elektrische stroomsterkte hangt af van twee dingen, de spanning en de weerstand. Spanning kun je vergelijken met de kracht waarmee
de elektrische deeltjes vooruit geduwd worden. Hoe hoger de spanning, hoe groter de stroomsterkte. Het hangt ook af van de weerstand die de elektronen ondervinden. Hoe groter de weerstand, hoe lager de stroomsterkte. Dit verband wordt beschreven in de formule die we de wet van Ohm noemen. 

Slide 4 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 5 - Tekstslide

Weerstand
De SI eenheid voor elektrische weerstand is Ohm. 

Het symbool hiervoor is: Ω

We zeggen dus bijvoorbeeld: 
Een weerstandje kan een weerstand hebben van 20 ohm. 

Slide 6 - Tekstslide

Weerstand berekenen

Weerstand kun je berekenen. 

R= Weerstand in ohm
U = spanning in volt
I = stroomsterkte in ampere

Slide 7 - Tekstslide

De gloeilamp werkt op een spanning van 12 V, de stroomsterkte door de
lamp is 3 A. Bereken de weerstand van de lamp in ohm.
A
36 Ω
B
4 Ω
C
0,25 Ω

Slide 8 - Quizvraag

Metalen zijn slechte geleiders
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Hoe groter de weerstand,
A
Hoe groter de stroomsterkte
B
Hoe kleiner de spanning
C
Hoe kleiner de stroomsterkte

Slide 10 - Quizvraag

Een ampèremeter moet je altijd
in serie aansluiten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Het strijkijzer werkt op de netspanning (230 V). De weerstand van het strijkijzer
is 57,5 Ω.
Bereken de stroomsterkte door het strijkijzer in ampère.
A
13225 A
B
0,25 A
C
4 A

Slide 12 - Quizvraag

Grafiet is een isolator
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat meet je met een voltmeter?
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Weerstand
D
Lading

Slide 14 - Quizvraag

De iPhone heeft een weerstand van 3,33 Ω. tijdens het opladen gaat er een stroomsterkte
van 1,5 A door de iPhone.
Bereken de spanning waarmee de iPhone wordt opgeladen.
A
5 V
B
2,22 V
C
0,45 V

Slide 15 - Quizvraag

De gloeilamp heeft een weerstand van 12 ohm. De stroomsterkte door de lamp is 3 A. Bereken de spanning over de lamp in volt.
A
0,25 V
B
4 V
C
36 V

Slide 16 - Quizvraag

Een voltmeter moet je altijd
in serie aansluiten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Hoe kleiner de weerstand,
A
Hoe groter de stroomsterkte
B
Hoe kleiner de spanning
C
Hoe kleiner de stroomsterkte

Slide 18 - Quizvraag