210510 Formuleren H4, 5 en 6

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
- Lezen
- Leerdoelen
- Uitleg verwijswoorden, trappen van vergelijking, lastige verwijswoorden
- Samen oefenen
- Verder oefenen
- Toets bespreken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Aan het eind van deze les kan ik verwijswoorden juist gebruiken.

  • Aan het eind van deze les kan ik verwijswoorden juist gebruiken in combinatie met als en dan.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden H4
Wat vind je van de onderstaande tekst?
Mo ging vandaag naar de tandarts. Bij de tandarts vroeg de assistente aan Mo of Mo zijn tanden goed gepoetst had. Mo zei tegen de assistente dat Mo zijn tanden goed had gepoetst. De assistente gaf Mo een complimentje en vroeg vervolgens of Mo gaatjes heeft. Mo zei tegen de assistente dat Mo geen gaatjes denkt te hebben. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden H4

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden. Waar verwijs 'haar' naar?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
Waar verwijs 'zijn' naar?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je oud meubilair kwijt wil, moet je het op straat zetten.
Waar verwijs 'het' naar?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het team heeft ___
tactiek gewijzigd.
A
haar
B
zijn

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meisje ___
ons hielp ken ik nog van vroeger.
A
die
B
dat

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je een product koopt en ___ gaat stuk, heb je recht op garantie.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 1 (blz. 123)
timer
8:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking H5
3 trappen van vergelijking
- Stellende trap: snel;
- Vergrotende trap: sneller
- Overtreffende trap: snelst

Jouw oma is lief, maar mijn oma is liever en zijn oma is het liefst

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking H5
Let op, eindigt een woord...
- op -r? -> dan bij de vergrotende trap -der
   raar - raarder, duur  - duurder
- op -s? -> dan bij de overtreffende trap -t
   vers - verst, boos - boost
- op -st? -> dan bij overtreffende trap geen -st, maar meest
   juist - meest juist, bewust - meest bewust

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking H5
Uitzonderingen, een paar voorbeelden:
goed, beter, best                                   graag, liever, liefst
veel, meer, meest                                  weinig, minder, minst

... als mij of ... dan ik?
- Gebruik als na de stellende trap en dan na de vergrotende trap
- Maak de zin langer: Ana is net zo slim als hij (is)/als ik (ben)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de overtreffende trap van 'blond'?
A
blond
B
blonder
C
blondst
D
meest blond

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de vergrotende trap van 'zuur'?
A
zuur
B
zuurer
C
zuurder
D
zuurst

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij weet dat beter ... ik
A
als
B
dan

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist:
Karin is vijf keer sterker als/dan hij/hem.
A
als hij
B
als hem
C
dan hij
D
dan hem

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 2 (blz. 153)
timer
8:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pauze
timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maken opdracht 1+2 van Formuleren H4.
Maken opdracht 1, 2 + 3 van Formuleren H5.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lastige verwijswoorden H6
Hen of hun?


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lastige verwijswoorden H6
Voorbeeld:
- Hij ontslaat hen.                     (lijdend voorwerp)
- Ik geef het boek aan hen.   (na voorzetsel)
- Ik geef hun het boek.            (meewerkend voorwerp, zonder vz) 

Dus: ik geef hun het boek OF ik geef aan hen het boek. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lastige verwijswoorden H6
Dat of wat?
- Dat gebruik je om te verwijzen naar het-woorden.
- Wat gebruik je om te verwijzen naar:
    - dat, datgene
    - alles, iets, niets, het enige
    - overtreffende trap
    - een hele zin

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lastige verwijswoorden H6
Voorbeelden wat:
- dat, datgene: Dat(gene) wat ik wil, is niet beschikbaar. 
- alles, iets, niets, het enige: Alles wat jij doet, is leuk. 
- overtreffende trap: Patat is het lekkerste wat ik ooit gegeten heb. 
- hele zin: Zij bleef maar tegen mij praten, wat ik heel gezellig vond. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lastige verwijswoorden H6
Waar + vz of vz + wie?

- Naar dieren en dingen verwijs je met: waar + vz
   - De hond waarmee ik wandel, heet Harry
   - De fiets waarop ik fiets, is geel.
- Naar mensen verwijs je met: vz + wie
   - Sam, met wie ik graag afspreek, zit nog op school. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
Hij schonk ___ een kopje koffie in.
A
hen
B
hun

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
De tranen sprongen ___ in de ogen.
A
hun
B
hen
C
bij hun
D
bij hen

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
De activiteitenweek is het leukste ___ ik heb meegemaakt.
A
dat
B
wat

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
Het meisje ___ daar loopt, heeft een mooie jas aan.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
Harry heeft nooit zin om te wandelen, ___ best verrassend is voor een hond.
A
dat
B
wat

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
Het liedje ____ ik je vertelde, draait nu op de radio.
A
over wie
B
waarover

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
Het konijntje, ____ jij laatst een hok had getimmerd, is heel blij.
A
voor wie
B
waarvoor

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
Ik ga straks op bezoek bij mijn oma, ___ ik graag tijd doorbreng.
A
met wie
B
waarmee

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout? Leg uit. 
1. Ik vind alles wat in de etalage ligt mooi.
2. Broccoli is de lekkerste groente die ik ooit gegeten heb.
3. Het bedrijf verdient veel geld. Ze werken dan ook erg hard.
4. Het paard staat in de wei. Hij graast rustig.
5. Ooit is een raam kapot gegaan, dat Paul erg vervelend vond.
6. Gering - geringer - geringst
7. Fantastisch - fantastischer - fantastischst

Slide 39 - Tekstslide

1. Goed
2. Goed (broccoli, mannelijk)
3. Fout (bedrijf, onzijdig > Het)
4. Goed
5. Fout (zin > wat)
6. Goed (weinig)
7. Fout > meest fantastisch
Verder oefenen
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
- H4 formuleren: opdr. 2 (p. 122-123)
- H5 formuleren: opdr. 1 (5 t/m 8) en 3 (p. 152-153)
- H6 formuleren: opdr. 1 en 2 (p. 182-183)

Lastig? Maak ook de overige opdrachten. 
Extra oefening opdr. 6 + 7 op p. 257


Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check lesdoelen

https://create.kahoot.it/share/verwijswoorden/e416655e-cfc0-4f99-a012-c0fca98e3d65

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies