Meten en meetkunde

Doel: Je krijgt een beter inzicht in meten en meetkunde.
Waarom : omdat je het meten en de meetkunde kan gebruiken in de praktijk.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Doel: Je krijgt een beter inzicht in meten en meetkunde.
Waarom : omdat je het meten en de meetkunde kan gebruiken in de praktijk.

Slide 1 - Tekstslide

Doel: We kunnen de lengte opmeten en de omtrek bepalen
Waarom: omdat je meten vaak in de praktijk nodig hebt.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

De lengte
De lengte van een figuur geeft aan hoe lang zo'n figuur is.




Slide 4 - Tekstslide

De lengte wordt opgeschreven met een eenheid. 
Bijvoorbeeld meter (m) of centimeter(cm).
22 meter(m) of 22 centimeter(cm).

Slide 5 - Tekstslide

De lengte wordt vaak opgeschreven met een decimaal getal.

Bijvoorbeeld 1,5 km  



Slide 6 - Tekstslide

Je kunt verschillende lengte-eenheden naar elkaar omrekenen.

mm-->cm-->dm-->m-->dam-->hm--> km

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

De omtrek 
De omtrek van een figuur is de totale lengte van de buitenrand van het figuur.

Slide 9 - Tekstslide

Om de omtrek van een figuur te berekenen, tel je de lengte van alle zijden bij elkaar op.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Conclusie
Omtrek = 2 x lengte + 2 x de breedte

Slide 12 - Tekstslide

De oppervlakte

Elk figuur heeft ook een oppervlakte. De oppervlakte geeft aan wat er binnen de omtrek van een plat figuur is. 

Slide 13 - Tekstslide

De eenheid (de hoeveelheid) van oppervlakte is vierkante meter. De afkorting van vierkante meter is m².

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link


Je kunt de oppervlakte van een vierkant of rechthoek ook uitrekenen zonder hokjes. Je vermenigvuldigt (x)dan de lengte van het figuur met de breedte van het figuur.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Conclusie: oppervlakte
Oppervlakte is lengte x breedte.

Slide 18 - Tekstslide

De inhoud
De inhoud van een figuur of voorwerp geeft aan hoeveel er in het figuur of voorwerp "past"of hoeveel erin zit. De inhoud geeft aan hoeveel ruimte er in een voorwerp is.

Slide 19 - Tekstslide

Er zijn verschillende eenheden voor inhoud.

De bekendste zijn:
liter(l), deciliter(dl), centiliter(cl) en mililiter(ml).

Dat zijn de eenheden voor een vloeibare stof.

Slide 20 - Tekstslide

Voor inhoud wordt ook de eenheid kubieke meter (m³)gebruikt.
De afkorting voor kubieke meter is m³.

Slide 21 - Tekstslide

Bij het rekenen met inhoud en gewicht moet je goed opletten in welke eenheid de inhoud of het gewicht is gegeven.

Slide 22 - Tekstslide

Als je van een kleine eenheid naar een grotere eenheid omrekent moet je delen. En andersom moet je vermenigvuldigen.
mm³-->cm³-->dm³-->m³-->dam³-->hm³-->km³

ml -->cl-->dl-->l-->dal-->hl-->kl

Slide 23 - Tekstslide

Les 4: Samengestelde grootheden


Domein: meten en meetkunde

Lesdoel: Je kan complexe berekeningen maken met snelheid 

Slide 24 - Tekstslide

km/uur en m/s

Slide 25 - Tekstslide

Omrekenen km/uur en m/s

Slide 26 - Tekstslide

Je rijdt in de auto 36 km/uur. Hoeveel m/s rijdt je?
A
10 m/s
B
129,6 m/s
C
1 m/s
D
0,6 m/s

Slide 27 - Quizvraag

Hoe kom je bij het antwoord?

Slide 28 - Tekstslide

Afstand, snelheid en tijd

Slide 29 - Tekstslide

0

Slide 30 - Video

Slide 31 - Tekstslide

0

Slide 32 - Video

Je rijdt met de auto naar huis met een gemiddelde snelheid van 30 km/uur. Je bent 35 minuten onderweg. Hoeveel km heb je afgelegd?
A
35 km
B
30 km
C
17,5 km
D
12,5 km

Slide 33 - Quizvraag

Hoe kom je bij het antwoord?

Slide 34 - Tekstslide

Met welke eenheid wordt de lengte opgeschreven?
A
mm-cm-dm-m-km
B
mmꝰ-cmꝰ-dmꝰ-mꝰ-kmꝰ
C
mmᶟ-cmᶟ-dmᶟ-mᶟ-kmᶟ
D
mm²-cm²-dm²-m²-km²

Slide 35 - Quizvraag

1 meter is 100 cm?
A
Waar
B
1 dm
C
20 cm
D
Niet waar.

Slide 36 - Quizvraag

3000 mm is 30 meter?
A
Waar
B
3 cm
C
3 dm
D
Niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Eén zijde is 2 m de andere 5 m wat i de oppervlakte?
A
10 m³
B
10m³
C
10 m²
D
10 m³

Slide 38 - Quizvraag

Een plank heeft een lengte van 60 cm en een breedte van 30 cm wat is de oppervlakte ?
A
180 mm²
B
1,8 dm²
C
1,8 m²
D
1,8 km²

Slide 39 - Quizvraag

De formule om de omtrek te meten is?
A
2 x de lengte + 2 x de breedte
B
3 x de breedte en 1 x de lengte
C
1 x de lengte en 3 x de breedte
D
lengte + breedte

Slide 40 - Quizvraag

De formule voor om de oppervlakte te berekenen is?
A
Lengte + breedte
B
Breedte + lengte
C
2 x lengte + 2x de breedte
D
Lengte x breedte

Slide 41 - Quizvraag

Plusopdracht. 
Werkblad 7b
blz. 82, 83, en blz. 84

Slide 42 - Tekstslide