Verwijswoorden

Wat gaan we leren
Wat verwijswoorden zijn.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we leren
Wat verwijswoorden zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Ken je al een verwijswoord?

Slide 2 - Woordweb

Wat gaan we doen
20 minuten  lezen (in stilte)
10 minuten uitleg verwijswoorden  (vinger opsteken)
20 minuten werken hoofdstuk 5 p. Opdracht 1, 2 en 3 blz. 135 (zachtjes overleggen)
20 minuten werken aan boekenposter of lezen in stilte)
10 minuten bespreken SO (fouten noteren met potlood en na de bespreking bij mij komen)

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord.
 Of naar een groepje woorden in de tekst. 
Of zelfs naar een hele zin.
Meestal staat dat woord of groepje woorden één regel eerder. Maar soms moet je verder terugkijken.


Slide 4 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het eind van de les kun je een aantal verwijswoorden noemen.
Aan het eind van de les weet je wat een verwijswoord is.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden van verwijswoorden zijn:

hij, het, ze, zij, die, dat, hier, er, daar, dan, toen.

Slide 6 - Tekstslide

voorbeelden
Ali komt uit Syrie. Hij is daar geboren.
Het verwijswoord is: hij.      hij->Ali
Lisa heeft een mooi droomhuis, het staat in Amsterdam
Het verwijswoord is: het.  het-> het droomhuis
Ik was in de vakantie in Griekenland. Het was daar heel mooi weer.
Het verwijswoord is: daar.  daar -> in Griekenland
Het lievelingseten van Mario is pizza. Dat vindt hij heel lekker
Het verwijswoord is dat. Dat -> pizza

Slide 7 - Tekstslide

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Vanessa
B
Ghana
C
land
D
dat

Slide 8 - Quizvraag

Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Sharon
B
woont
C
zij
D
Nederland

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb zin in de pauze, Dan ga ik een croissant kopen.
Wat is hier het verwijswoord?
A
ik
B
dan
C
pauze
D
zin

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Ik
B
straks
C
wat
D
daarom

Slide 11 - Quizvraag

Verwijswoorden opgesplitst
Soms staan samengestelde verwijswoorden uit elkaar (bijv. daarmee, hiermee, hierover)

Wij hebben het toernooi gewonnen. Daar waren we heel blij mee.
Hier wil ik meer over weten. Fotograferen vind ik erg interessant.




Slide 12 - Tekstslide

Ik mag geen hamburger meer eten. Er zitten veel calorieën in

Slide 13 - Open vraag

Ik vond de aardrijkskunde toets heel moeilijk. Hier wist ik echt niets over.

Slide 14 - Open vraag

Aan de slag!
Met 3.3 A + B in Learnbeat

Succes

Slide 15 - Tekstslide