Examentraining

Examentraining
Vandaag hoofdstuk 6
blz 194 - 197

Start met Rijker of armer na Prinsjesdag?
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Examentraining
Vandaag hoofdstuk 6
blz 194 - 197

Start met Rijker of armer na Prinsjesdag?

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1 

Progressief wil zeggen dat degene met meer inkomen
of vermogen
ook meer belasting moet betalen

In de tabel zie je dat het deel van het belast vermogen toeneemt naarmate je meer vermogen hebt

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1 

 - Naarmate het belastbaar vermogen stijgt, wordt
   over een groter deel van het vermogen belasting
   betaald.

- Naarmate het belastbaar vermogen stijgt, betaal je
  in verhouding / procentueel meer belasting over je
  vermogen 

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2

Belasting betalen over je vermogen naar draagkracht:

Het draagkrachtbeginsel houdt in dat over hogere vermogens in verhouding meer heffing moet worden betaald (aan de collectieve sector) dan over lagere vermogens.

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 3

Progressief belastingstelsel:

Mensen met een hoger inkomen betalen procentueel
meer belasting

Antwoord D


Slide 5 - Tekstslide

Vraag 4 

Het 60%-tarief geldt over (1) het gedeelte boven de € 70.000.

Bij het gemiddelde percentage in box 1 doen ook de (2) lagere percentages voor een deel van het inkomen mee.  


Slide 6 - Tekstslide

Vraag 5

Over het eerste gedeelte betaal je geen belasting:
dit zijn de heffingskortingen

Antwoord B




Slide 7 - Tekstslide

Vraag 6 

verschil aan bijtelling = 25 - 4 = 21%

21% van 24.000 = € 5.040



of (0,25 − 0,04) × € 24.000 = € 5.040

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 7 

Duurdere auto’s worden vaak door bedrijven voor mensen met hogere inkomens geleased. 

Deze mensen krijgen nu een hogere bijtelling en moeten meer belasting betalen. 

Dus is er sprake van nivellering.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 8                         

Hij krijgt aan rente 0,05% (gaat erop vooruit)
de inflatie is 1,3%             (gaat erop achteruit)

De reële rente is voor hem +0,05 - 1,3 = -1,25%

(per saldo gaat hij er 1,25% op achteruit)

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 9                         

Willem: ‘In de afgelopen zestien jaar is het rentepercentage op spaargeld in Nederland met ongeveer (1) 97,5% gedaald. (van 1,9 naar 0,05)

Het totale spaargeld in Nederland bedraagt in 2021 ongeveer (2) € 399 miljard.’ (22800 x 17500000)

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 10                         

Belastbaar vermogen: 
€ 83.500 – € 20.000 – € 50.000 = € 13.500
Fictief rendement: 
0,019 × € 13.500 = € 256 (of: € 256,50)
Vermogensrendementsheffing: 
0,31 × € 256 (of € 256) = € 79
(of € 79,36 = € 79,52)

Slide 12 - Tekstslide