VWO 3 Het regelmatige werkwoord op -ir + passé composé
1 / 33
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Regelmatige werkwoorden
op IR
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
ISSONS
ISSEZ
ISSENT
IT
IS
IS
Slide 10 - Sleepvraag
Welke vorm is goed?
A
je finie
B
je finis
C
je finit
D
je finni
Slide 11 - Quizvraag
Welke vorm is goed?
A
nous finissent
B
nous finissez
C
nous finissons
D
nous finnissons
Slide 12 - Quizvraag
Welke vorm is goed?
A
nous choisons
B
nous choisissons
Slide 13 - Quizvraag
Présent: Nous......(choisir)
A
choisissons
B
choisit
C
choisissez
D
choisisons
Slide 14 - Quizvraag
Il ... trop.
A
réfléchit
B
réfléchissons
C
réfléchis
D
réfléchissez
Slide 15 - Quizvraag
Ils ... à quelle heure?
A
finis
B
finit
C
finissent
D
finissez
Slide 16 - Quizvraag
Nous ... le document.
A
remplissons
B
remplissez
C
remplissent
D
remplis
Slide 17 - Quizvraag
Je ... le rouge. (choisir)
Slide 18 - Open vraag
Nous ... le gagnant. (choisir)
Slide 19 - Open vraag
Het werkwoord finir in de tegenwoordige tijd. Combineer de juiste vormen.
Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils/Elles
finis
finissent
finit
finissez
finissons
finis
Slide 20 - Sleepvraag
4. tu (finir)
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.
Tu ... rempli le formulaire.
Tu ... rempli le formulaire.
A
ai
B
as
C
a
D
ont
Slide 25 - Quizvraag
Les garçons ... fini leurs devoirs.
(passé composé)
(passé composé)
A
a
B
as
C
ont
D
avons
Slide 26 - Quizvraag
vous (finir) = eindigen
(passé composé)
(passé composé)
A
vous avez fini
B
vous êtes fini
Slide 27 - Quizvraag
ils (commencer) = beginnen
(passé composé)
(passé composé)
A
ils ont commencé
B
ils sont commencé
Slide 28 - Quizvraag
tu ............ (réussir) (passé composé)
A
ont réussi
B
as réussi
C
avons réussi
D
a réussi
Slide 29 - Quizvraag
j' _______ (grandir)
A
as grandi
B
grandis
C
ai grandi
D
ont grandi
Slide 30 - Quizvraag
Slide 31 - Link
Ik begrijp het!
😒🙁😐🙂😃
