Unidad 2.3

Hoy es el 8 de noviembre de 2021
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
spaansHBOBeroepsopleidingStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Hoy es el 8 de noviembre de 2021

Slide 1 - Tekstslide

Mirar los deberes
Unidad 2 :
WB
  • P. 18 t/m25: oef. 5b, 8a/b
  • Luisteroefenigen :6, 7a/b
  • Reglas y Sistemas, p.25, invullen:
  • Señor/ señora met of zonder lidwoord: Kies de juiste zin.
  • Het Spaans alfabet.
  • Het onbepaald lidwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Recuerda:
TB: p.20/ WB: p.25: Señor/ señora met en zonder lidwoord
vergelijk de volgende zinnen:TB.oef.2, 4)
1. Mucho gusto, señora Ribas (oef.2 dialoog 1 )
2. La señora Ribas es la organizadora del congreso (oef. 4)
Wanneer gebruik je het lidwoord en wanneer niet?:

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoord of niet?
  1. Buenas tardes,______señora García.
  2. ¿Es usted___señor Gómez?
  3. _____señora Alonso es profesora.
  4. Perdone, ¿son ustedes___________ señores Álvarez?
  5. ¿________señor Blanco es médico?
  6. ____________señora Montoya, ¿cómo está usted?

Slide 4 - Tekstslide

1.¿Qué palabra es..... ? 
ese mayúscula, a, ele, a, eme, a, ene, ce, a"
2. ¿Qué palabra es..... ? 
hache mayúscula, e, ele, eme, o, ene, de.
3.¿Qué palabra es..... ? 
-u ( mayúscula), ene, i, uve, e, ere, ese, i, de, a, de
 -pe( mayúscula), o, pe, u, ele,a, ere

Slide 5 - Tekstslide

La profesión y el lugar de trabajo p.  22/23
zie voor meer beroepen p.170 TB

Slide 6 - Tekstslide

¿ Qué hace usted? p.23 TB

Slide 7 - Tekstslide

Vraag en geef antwoord:
  • Hoe heet je/ u?

  • Hoe gaat het met jou/ u?

  • Waar kom je/ komt u  vandaan?

  • Wat doe je/ doet u?
¿ Cómo te llamas/se llama?
Me llamo..../Soy......
¿ Qué tal? 
¿ Cómo estás/está usted?
(muy) bien/ regular/(muy) mal/fatal
¿ De dónde eres/es usted?
Soy de........
¿ Qué haces/ hace usted?
Soy..../ trabajo/ estudio

Slide 8 - Tekstslide

Beantwoord de vraag.

Slide 9 - Tekstslide

Zet het juiste beroep bij de foto's
la profesora
la cantante
la peluquera
la médica
el/la dentista
el piloto
el camarero

Slide 10 - Sleepvraag

Información personal p.23
21
luister en vul het schema 
Hoe vraag je:

  • Wat is jouw/uw (mobiele) telefoonnummer? :
¿ Cuál es tu/su teléfono/ número de móvil?
antwoord: es el.........
  • Heeft u/ Heb jij email?
¿ Tiene/s correo electrónico?
antwoord: Sí, es..........

Slide 11 - Tekstslide

De vervoeging en gebruik van tener p.24 Tb
Tener= hebben in de betekenis van bezitten.
 yo                     tengo
tú                      tienes            
él/ella/usted    tiene
nosotros/as     tenemos
vosotros/as      tenéis
ellos/ellas/        tienen
ustedes
                

Slide 12 - Tekstslide

El verbo  TENER

                      Tener = hebben  Tener + leeftijd 
      
¿Cuántos años tienes?                      Hoe oud ben jij?
¿Cuántos años tiene usted?            Hoe oud bent u?
¿Tengo ... años.                                     Ik ben ... jaar.

Let op: In combinatie met tener wordt meestal geen lidwoord gebruikt als het object niet nader omschreven wordt of als het gaat om iets waarvan je er meestal maar één of twee hebt. ¿Tienes coche? = Heb je een auto?
P. 24 Opd.10
1.Welke dingen bezit je ? en je medestudent? : vragen

Slide 13 - Tekstslide

DEBERES
Unidad 2
TB
  • P.24, opd. 10(om in de les mondeling maken), 11, 12a
WB
  • P. 20t/m23:  oef. 10, 11, 15, 19
  • luisteren:oef.16, 17
  • Reglas y Sistemas: p.26
           -Mannelijke en vrouwelijke  
             beroepsaanduidingen.
          - De werkwoorden: SER en TENER



Slide 14 - Tekstslide

Adiós

Slide 15 - Tekstslide